De slimme, oude majoor in de restauratie.
De gepensionneerde majoor Snorbus treedt eene restauratie binnen en vraagt eenen bifsteak. De garçon brengt er hem eenen en verwijdert zich. De oude heer bevindt echter, dat het vleeschlapje wel wat al te taai is voor de weinige verbrokkelde tanden, die hem nog overgebleven zijn en hij verzint den volgenden krijgslist:
‘Jan!’
‘Voilà, mesieu!’
‘Och, jongen, snijd mij dien bifsteak eens, als 't u belieft, ik heb eene zwerende hand.’
1
‘Met pleizier, mijnheer.’
2
‘Die verduivelde keukenmeid heeft vandaag weêr vergeten de messen te wetten.’
3
‘Hij schijnt wel een beetje ta[ai]’
4
‘Wel sapperloot!’
5
‘Wacht maar een oogenbliksken, mijnheer; ik zal u eenen anderen bifsteak halen,’
‘Heel goed, Jan.’
6
‘Ziedaar, mijnheer. Hier hebt u een lekker, versch stuk dat zoo malsch is als boter. Wil ik het snijden?’
‘Ik dank u, Jan. Mijne hand is nu veel beter. Ik zal het nu wel zelf doen, jongen.’