Louis Pasteur.
De beroemde Fransche scheikundige, wiens portret in dit nummer voorkomt, werd geboren te Dôle (Jura) den 27 December 1822. Hij trad op achttienjarigen leeftijd als studiemeester in de Universiteit van Besançon, en werd drie jaren nadien leerling der Normaalschool. Na zijn diploma in de natuurkundige wetenschappen verworven te hebben, bleef hij aan laatstgenoemd gesticht gehecht en bekleedde daarna opvolgendlijk verscheidene leeraarsstoelen. In 1856 kende hem de Koninklijke maatschappij van Londen de Rumfordmedalie toe voor zijne wetenswaardige bevindingen op natuurkundig gebied. Een prijs van 10,000 gulden werd den geleerde in 1868 door het Oostenrijksch ministerie van Landbouw toegewezen voor de uitvinding van het doelmatigste hulpmiddel tegen de ziekte der zijdewormen. Voor hetzelfde betoogschrift alsmede voor zijne merkwaardige schriften over de wijnen, den azijn en het bier, verkreeg de heer Pasteur in 1873 in Frankrijk eenen eereprijs van 12,000 franken. De Nationale Vergadering van zijn vaderland stond hem het volgende jaar, op voorstel van Mr. Paul Bert, een levenslang pensioen toe van dezelfde som. Reeds door Napoleon III tot Senateur benoemd, werd de Fransche geleerde later tot groot-officier van het legioen van eer verheven en verwierf ook buiten zijn geboorteland eene menigte onderscheidingen, waaronder het diploma van doctor in de wetenschappen, hem dit jaar door de Leuvensche hoogeschool toegekend, voorzeker geen der minstvereerendste is.
Buiten de hierboven aangehaalde werken zijn van Louis Pasteur verscheidene schriften verschenen, betrekkelijk de zoogezegde générations spontanées, die allen grooten opgang maakten.
Maar zijne laatste proefnemingen om door inenting dieren en gevolgenlijk ook menschen voor de nu schier ongeneesbare hondsdolheid te vrijwaren, heeft vooral de algemeene aandacht op zijnen naam getrokken.
Het volgende feit gaf aanleiding tot gezegde opzoeking. De beroemde scheikundige werd namenlijk in het gasthuis bij een kind geroepen dat in den hoogsten graad door razernij aangetast was. Een schuimend kwijl vloeide den kleinen rampzalige voortdurend uit den mond en verstikte hem na een verschrikkelijk lijden van twee dagen. De heer Pasteur deed dit vergiftige speeksel door een konijn oplekken en twee dagen nadien stierf dit dier insgelijks, zonder echter eenig kenteeken van razernij vertoond te hebben.
Op dit gegeven kwam de vernuftige onderzoeker tot de bevinding dat de hondsdolheid eene hersenziekte is, die