maar ook in tammen toestand even gehecht aan zijn meester en verpleger als het eerstgenoemde dier, hoewel zij zich niet tot lastdragen, noch tot anderen arbeid leent: zoomin met zachtheid als met geweld is het dier daartoe te brengen, en het heeft in dit opzicht wel iets van zijne meesters, die zich ook liever in de zon of bij den haard liggen koesteren, dan zich bijzonder door het werk te vermoeien.
Dit moet intusschen niet zoo verstaan worden, alsof al de bewoners dezer hoogvlakten geboren luiaards waren. Het ontbreekt hun maar aan werk; want als de weinige velden, waarop zij hunne bittere aardappelen telen, slechts bezorgd en de alpaca's maar geschoren zijn - werken, die in de twee maanden November en December, het begin van hun zomer vallen - zijn zij met het noodzakelijkste gereed; en als de jacht op de wilde vicuna's of de herstelling hunner eenvoudige kleeding en nog eenvoudiger huisvesting hun nog niet eenige bezigheid aan de hand deed, zouden zij volstrekt niets te doen hebben, daar dingen zooals hamer, bijl of zaag, pen, inkt of papier hier nauwelijks bij naam bekend zijn.
Het is dus niet meer dan natuurlijk dat de meesten gedurende de grootste helft van het jaar weinig of niets uitvoeren, terwijl slechts enkelen zich opgewekt gevoelen om als lamadrijvers in de lager gelegen warmer streken af te dalen, waar zij het echter niet lang uithouden. De zware lucht der woudstreken of, zooals het ginder heet, de palmenlucht drijft den bewoner der punas al spoedig naar zijn dor en eenzaam vaderland terug en het heimwee doet het overige, zoodat hij gewoonlijk slechts korten tijd in de bosschen of aan de zeekust verwijlt: in die streken, welke door bijna alle menschenrassen bezocht worden, treft men dan ook hoogst zelden een Indiaan der punas aan.
De kameelschapen of alpaca's schijnen die gehechtheid aan den geboortegrond met hunnen meester te deelen, al gewennen zij zich ook meer aan de klimaat van Europa. De lama, welke men het meest in dierentuinen aantreft, verdraagt, als zij jong wordt overgebracht of in Europa geboren is, de zware lucht en de koelere luchtg steldheid het beste, doch zij zal zich toch nooit tot die schoone exemplaren ontwikkelen, welke haar vaderland voortbrengt. De vicuna is minder tegen de verandering van klimaat bestand en de alpaca wel het minst, ofschoon men er toch in geslaagd is ze hier en daar in Europa in het leven te houden en aan te fokken.
Werkelijk nut kan er echter van het kweeken der alpaca's in Europa niet verwacht worden, daar de verzorging hier natuurlijk veel kostbaarder, het behoud der dieren onzekerder en de hoedanigheid en hoeveelheid van den wol veel geringer zal zijn dan in Amerika. Op de punas leven deze dieren het geheele jaar door vrij in de natuur, zonder de minste verpleging, en worden slechts in den scheertijd bijeengedreven binnen steenen omheiningen corrales genoemd, waar zij, gelijk op onze teekening te zien is, met den lasso opgevangen, en nadat de pooten twee aan twee zijn samengebonden, geschoren worden.
Het bijeendrijven en opvangen is het werk der Indiaansche knapen, het scheren dat der vrouwen en meisjes, terwijl het afwegen en verpakken van den wol, alsmede het vervoer door middel van lama's naar de kust, weder de taak der mannen is. Zeker bijgeloof verbiedt den Indianen de alpaca van den hoofdwol te berooven, die trouwens wel niet veel waard en moeilijk te bekomen zal zijn.
De aanblik der naakt geschoren dieren moet op de ongeschorene en vooral ook op de lama's een schrikwekkenden indruk maken, en een reiziger verhaalt daarvan het volgende.
‘Met eene karavaan van zes man te paard en even zooveel muildieren, welke onze bagage droegen, hadden wij in een der onherbergzaamste oorden tusschen Choco en Caquena op de Peruaansche punas tegen zonsondergang eene Indiaansche nederzetting bereikt. In het vooruitzicht eener aangename rust na een vermoeienden rit van acht uren wilden wij juist eene omheining binnenrijden, welke een paar hutten omgaf, toen zich plotseling een dozijn lange dunne halzen met vormelooze, wollige koppen boven de muren verhieven en zich nieuwsgierig naar ons uitstrekten. Als door een elektrischen schok getroffen, sloegen al onze dieren op de vlucht. Twee muildieren vielen op den steenachtigen weg neer en verloren hunnen last; twee andere raakten in poelen en de rest rende zijwaarts eene vlakte in, die met reusachtige trachietblokken bezaaid was. Gelukkig waren de Indianen ons spoedig ter hulp gekomen en hadden de dichtstbijzijnde dieren weder bij elkaar gebracht, waarmee intusschen drie volle uren waren heengegaan. Hoe afgebeuld de beesten echter waren, toch bleven zij halstarrig weigeren zich binnen de gevreesde omheining te wagen, zoodat ons niets anders overbleef, dan hun tot nachtkwartier een plekje tusschen de trachietblokken op te zoeken, dat eenigszins tegen weer en wind beschut was en hun tevens het uitzicht op de verdachte muren benam.’
Ten slotte nog een woordje over den Zuid-Amerikaanschen wol, welke een niet onbelangrijk artikel van uitvoer uitmaakt. Het meest gewild is die der vicuna's, welke, hoewel slechts twee duim lang en daarbij nog gekruld, in zachtheid, glans en zelfs in de schoone roodgele kleur alle andere wolsoorten moet overtreffen. Maar goed en veel gaat zelden te zamen, en de vicuna, het kleinste en sierlijkste dier der familie Auchenia, eenigszins op de bevallige gems gelijkend, doch zonder hoornen, levert hoogstens twee pond wol.
De jagende Indianen drijven de vicuna's op geschikte plaatsen binnen groote omheiningen, welke zij uit stokken en touwen ongeveer een meter hoog optrekken en met veeren, takken en allerlei lappen behangen. Deze voorwerpen, door den wind bewogen, boezemen den dieren zulk een schrik in, dat zij zich in hunnen angst en schuwheid liever zouden laten doodslaan, dan te beproeven de omheining te overschrijden. Als een bewijs van de goedhartigheid der Peruaansche Indianen, verdient het opmerking dat zij de bijeengejaagde dieren niet dooden - een paar uitgenomen, die zij aan het spit braden - maar ze alleen scheren en dan laten loopen. Er zou dan ook eene hooge graad van wreedheid noodig zijn, om een zoo zachtaardig en tenger dier, dat als het in de engte gedreven wordt, voor zijn belager op de knieën valt en dezen met zijne groote, sprekende oogen als het ware om genade smeekt, den doodsteek te kunnen geven.
Na den wol der vicuna's is die der alpaca's het meest gezocht; hij wordt van vijf tot acht duim lang, is slechts licht gekruld en bij uitstek tot kamgaren geschikt. Er zijn zwarte, witte en gevlekte alpaca's, doch in Peru worden bijna alleen zwarte exemplaren gefokt. De hoeveelheid wol van een volwassen dier wisselt af tusschen de vijftien en vijf en twintig pond, waaronder zich gewoonlijk acht pond vet, stof en andere onreinheden bevinden. De wol der guanaco's en lama's eindelijk, die slechts weinig van elkander verschilt, vertegenwoordigt de minste hoedanigheid en bestaat uit fijn, kort, viltachtig onderhaar en grof, laag, vlokkig dekhaar. De guanaco's, welke zich somwijlen te gelijk met de vicuna's in de omheiningen laten vangen, leveren eenen helder bruinrooden wol, de lama's daarentegen de meest verschillende schakeeringen, van het donkerste zwart af, door het bruin en geel heen tot het verblindendste wit toe. Ook in hoeveelheid wol kunnen zij niet halen bij de alpaca's, daar zij slechts van vijftien tot achttien pond wol opleveren.