De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 1
(1884-1885)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOnze moedertaal.Godsdienstszin, vrijheidszucht, eenvoudige en reine zeden, gehechtheid aan de moedertaal, die kenmerkende eigenschappen van onzen Vlaamschen landaard, worden van over eeuwen door den verderfelijken invloed van het Zuiden bedreigd. En moesten wij vooral op het gebied der taal de verovering van dien invloed bestatigen en betreuren, sinds eenigen tijd toch is ontegenzeggelijk eene uitgebreidere en machtigere terugwerking tegen de verfransching ontstaan. De Vlaamsche beweging wint veld, zelfs in onze kleine provinciesteden, waar de gegoede klas sedert ettelijke jaren de onvaderlandsche gewoonte aangenomen heeft van Fransch te spreken, omdat zij zich schaamt over haar gewestelijk Vlaamsch, dat men in onze scholen schier nergens tot zuiver Nederlandsch leert hervormen. Zoo had in den afgeloopen winter te Tongeren een internationale wedstrijd voor tooneelspelen plaats, die door de maatschappij Concordia uitgeschreven was ‘om,’ zegde zij, ‘de liefde tot de moedertaal in het hart onzer bevolking wakker te schudden.’ Deze onderneming werd met den besten uitslag bekroond, zooals het welgeschreven verslag van den Jury getuigt, door den wakkeren Vlaming Nic. Theelen opgesteld, en dat wel verdient door ons blad gedeeltelijk overgenomen te worden om aldus uitgebreider nut te stichten:
***
Onze Nederlandsche taal mag met al andere talen gerust vergeleken worden. Zij is als eene muziek, die door ruwe, heldere, zoete of sleepende klanken, het gedacht van den dichter weet te malen. - Altoos zoet en welluidend is het Italiaansch. Zoo is het niet met onze taal; ze is op tijd helder en zoet, maar ook dikwijls is ze ruw en hard, wanneer 't geen ze schildert ruw en hard is: - ze rolt met den donder; ze suist en loeit met den wind; ze kabbelt met de kabbelende vliet; ze klatert met het water; ze dobbert met de baren en bruist met hun schuim wanneer ze tegen de rotsen klotsen. De bloempjes moe gekust,....
Nu kwijnt het dartel windje,
En lispelt op een trillend blaadje
Zijn laatsten adem uit.....
Fluks flikkert een bliksemflits door het ruim,.... daar kraakt en ratelt de rommelende donder de zwangere wolken door. O ja! indien, wat men bekennen moet, de klanknabootsing de schoonheid eener taal uitmaakt, dan is zeker eene der schoonste die taal, van welke Ledeganck aan Gent zegde: Want gij vergat die taal nog niet,
Die donderde in uw zegelied,
Of klonk in uw gebôon,
Of smolt in uw gebêen.
Is onze taal schoon, ze is ook rijk! Ze is eerst rijk door hare letterkunde, in evenredigheid onzer bevolking, de rijkste der gesprokene talen. In geschiedenis en roman, in dicht-, tooneel- en rederijkkunst, telt zij groote mannen, die tegen de beroemdste der andere landen gerust in de weegschaal kunnen gelegd worden. En die roem op letterkundig gebied dagteekent niet van gisteren: - de oudste gedichten der West-Europeesche talen werden in Dietsche rijmen gezongen, in de schoone taal, die, gelijk onze Belgische bard zong: ........reeds dan een Maerlant vond,
Toen op den boord der Seine een nieuwe taal ontstond.
- Maar ze is niet alleen rijk - door de scheppingskracht, waarmede zij hare kinderen bezielde, - zij is het ook nog door schatten van woorden, wendingen en uitdrukkingen, welke haar eigen zijn. Zij voorziet door zich zelve, in alle noodwendigheden, die zich in de spraak kunnen voordoen. Nooit heeft ze de hulp eener vreemde taal noodig om voor eene nieuwe uitvinding, een nieuw Vlaamsch woord te scheppen. Ook is de Vlaming niet verplicht om de wetenschappen te kennen, eene vreemde spraak aan te leeren. En zoo is het nochtans met het Fransch. - dat door zijn woordengebrek zoodanig aan andere bronnen heeft moeten gaan putten, dat men verplicht is, om die taal goed te verstaan en te kennen ook die bronnen te gaan raadplegen. Het Vlaamsch heeft zijne wortels om woorden te vormen, maar in het Fransch hebben zich de wortels van het Grieksch en 't Latijn zoodanig rondgeslingerd, zoo woekerig vermenigvuldigd, dat zij er alle sap van eigenaardigheid uit hebben weggehaald. Ja, - zeggen hare minnaars, dat is waar, - maar de Fransche taal is toch die van Europa, ze is die der afgezanten en diplomaten! Dat zij dan de taal blijve der diplomaten! De Vlaming is recht voor de vuist; zijne taal is geene huicheltaal en hij draagt er roem op. De burgers van Gent en Bruggespraken Vlaamsch tot hunne vorsten, zij spraken Vlaamsch tot de vreemde vorsten, - die zich tot hen wenden moesten, - en zij deden zich klaar genoeg verstaan. Vele onkundigen meenen dat men met onze taal slechts in het kleine Nederland te recht komt; - verre van daar: - gaat van Duinkerken in Frankrijk, langs de zee op, Vlaanderen en Holland door, Hamburg langs, tusschen Denemarken en Duitschland op, en van daar, meer dan honderd uren langs de Baltische zee op, tot Koenigsberg toe, overal zult gij zeer goed met uwe Vlaamsche taal te recht komen, omdat daar nog overal het oud plat NederduitschGa naar voetnoot(1) gesproken wordt door tien millioen uwer stamgenooten, waarvan er zelfs drie millioen het Hoogduitsch niet kennen. Het waren hunne vaderen, die in de vorige eeuwen met onze Vlaamsche steden die machtige handelsvereeniging, de zoo bloeiende Dietsche Hanse vormden, aan welke Vlaanderen eens zijne macht, zijnen rijkdom verschuldigd was. Gaat naar Oost-Indië, daar bevindt zich eene bevolking, talrijk als die van een groot land in Europa, - die uwe moedertaal begrijpt en spreekt, - en gehoorzaamt aan bevelen in uwe moedertaal gegeven. Gaat naar het zuiden van Afrika, - daar ligt een klein en heldhaftig land, - dat der Boeren in Transvaal. - Daar ook spreekt men uwe moedertaal. Daar heerscht een Nederlandsche volksstam, - die omringd van vreemde volkeren, drie duizend uren en vier eeuwen van haren oorsprong af, - de moedertaal zuiver en ongeschonden aan haar nakomelingschap heeft weten te bewaren. En toen nu, eenige weken geleden, drie telgen van dat heldenras, - dat met een hand vol burgers Brittanje's macht trotseeren dorst en trotseeren kon, - in Europa kwamen, - en zich aanboden in de hoven van den Haag, Brussel, Londen, Parijs, Berlijn en Lissabon, zonder één enkel woord Fransch te kennen, zonder eene andere taal machtig te zijn dan het oud Boerenvlaamsch van Transvaal, werden zij daarom minder deftig onthaald? Integendeel! - De mogendheden hadden eerbied voor die helden, wier tong zoo min een vreemd woord kende als hunne schouders een vreemd juk.
Overigens, al was het Nederlandsch nog de schoone en rijke taal niet van een volk, zoo roemrijk door zijne geschiedenis als door zijne letterkunde, dan nog zouden wij het moeten beminnen en eeren en ons aan zijne beoefening en uitbreiding toewijden. Geen volk, zoo arm, zoo verlaten, of de liefde tot het vaderland bezielt het. De voor de kou in pelsen verkrompen noorderling houdt meer van de bleeke en ras vervlogene zonnestraal, die hem op den vaderengrond slechts één oogenblik licht, | |
[pagina 19]
| |
- geene warmte gunt, - dan van de prachtige morgenzon in het helder azuur van het lichtrijk Italië. Zoo uitsluitend zelfs is de vaderlandsliefde. Wie zou durven beweren dat hij zijn vaderland niet lief heeft. - zou bij alle volkeren der aarde aanzien worden als een onmensch! Wel dan, bemint uwe taal! Zij weze arm of rijk, verstooten of aanbeden; - uwe taal is immers het kenmerk van uw geslacht, want het zijn geene bergen of stroomen, het zijn zelfs geene zeeën, die de volkeren van elkander scheiden, maar wel hunne taal, - de moedertaal die hun zegt: Gij allen, die mij spreekt, gij hadt eens dezelfde vaderen, - die, - verre, heel verre in de duistere tijden, waarin de fakkel der geschiedenis geene straal kan werpen, aan hunne kinderen mij hebben leeren stamelen, opdat zij op hunne beurt mij aan hun nakroost zouden leeren en ik aldus geëerd en behouden van geslacht tot geslacht, trots duizenden en nog duizenden jaren, het kenmerk zou blijven van uwen oorsprong en de reden uwer onderlinge, broederlijke liefde.
Ook is de taal niet alleen het palladium van een volk; zij is het volk zelf.
Het is nu bijna zes honderd jaren geleden, dat een land, klein door zijne uitgestrektheid, - groot door vrijheid, werk en wil, - door een overmachtigen nabuur verraderlijk in boeien geslagen, aan de ketenen spartelde van den vreemden meester. De taal der overweldigers klonk van gouw tot gouw en dreigde reeds die der verdrukten te zullen vervangen. Schrikverwekkend dreunt een kreet: ‘Wat Walsch is, valsch is!’ en de vijand, die het heldenvolk zijne taal wilde opdringen, tracht tevergeefs het Vlaamsche woord der genade te stamelen. Hij valt en bedekt met zijn bloed den buit, dien hij had willen rooven. Frankrijks koning siddert op zijnen troon; hij beeft van woede en zucht naar weerwraak: ‘Op! Op!’ roept hij, ‘ridders; in 't harnas gesprongen! Op! Op! onze schande gewroken! Verplet moet dat vuige ras van dorpers, dat ons zoo trotseeren dorst: - Wee u, Vlaanderen!’ En in alle gouwen van het oude Gallië dreunt de aarde onder 't gewicht der ijzeren paarden en der stalen ridders, die tot eene ontzaggelijke, onweerstaanbare massa samensmelten en als een rommelenden donder naar Kortryk afzakken. Zij waren zestig duizend man; de bloem van Frankrijks helden. Tegenover hen stonden slechts twintig duizend burgers en boeren, borst en armen bloot, enkel met knodsen, bijlen en messen, - de werktuigen van hun bedrijf, - gewapend. Maar, zij waren Vlamingen, die strijdens en stervens gereed stonden ter verdediging van land en taal. ‘Wat Walsch is, valsch is!’ klonk het weer in hunne rijen, - en de worsteling.... neen, de slachting nam aanvang; want eer de avondzon hare stralen purperde in de stroomen van het vergoten bloed, dreunde reeds over de roodgeverfde en met lijken bezaaide akkers van den Groeninger-Kouter de Vlaamsche zegekreet: ‘Vlaanderen den Leeuw!’ De vijand was verpletterd; land en taal waren gered. Zoo streden onze vaderen - zoo onversaagd kampten zij voor land en taal. De oorlogskunst, het getal en de beste strijd-africhting beslissen heden zoomin als in de middeleeuwen over het bestaan van een volk, - maar wel zijn eigen wil, zijne eigene zeden, zijn eigen karakter, - die vereenzelvigd zijn in zijne taal. Willen wij dus waardig blijven van onze roemrijke geschiedenis, willen wij ‘ons’ blijven, dat is: een verstandig, krachtig, zedelijk en vrij volk, blijven wij dan Vlaamsch; - laat ons dan niet uit loutere pronk- of modezucht datgene lichtzinnig aannemen, waartoe ontzaggelijke legers, bedreiging van vernieling en dood, onze vaderen niet konden dwingen: eene vreemde taal. Vlaamsche ouders, dat de taal van uw kroost wezenlijk de moedertaal weze; leert uwen kinderen denken, spreken, zingen,... leert hun bidden in uwe moedertaal; geeft hun, met dat zalig, en zich in de ziele beitelend ouderwoord, de liefde tot de taal, die de uwe is en de hunne blijven moet. Ja, later, de toestand eischt het, zullen ze vreemde talen aanleeren, - en zooveel te beter naarmate ze hun Nederlandsch goed kennen; - maar het zaad, dat gij in hun hart zult geplant hebben, zal krachtige wortelen hebben geschoten, en uwe kinderen zullen, ondanks alles, Vlamingen zijn en blijven. | |
Hanseaten-lied.Höört jy wel de pypen klingen
Un de trumlen daar toe slaan?
Kinders, nu laat uns'maal singen,
Dat een fiiks marscheeren kan!
Hanseaat,
Kameraad!
Vast in takt marscheer dyn straat!
Vraagt een, wat vöor 'n regiment?
Ses un seüventig men 't nent?Ga naar voetnoot(1)
Uns'heer hoovdman, dé sal leven,
Dat's een man, als zich dat höört!
D'rumGa naar voetnoot(2) sal dèn ook achting geven,
Wen hè met uns exerceert.
Hanseaat
In paraad'
Staat keen kompanie soo g'raad.Ga naar voetnoot(3)
Dat's een, dé dat regiment
Ses un seüventig niet schendt.
Jungens, wat sölln wij uns heügen
Wen dat in de slacht'maal gaeit.
In de reegGa naar voetnoot(4) sal keen sich reügenGa naar voetnoot(5)
Wen de kugels um em fleüit'!
Hanseaat
Vröe un laat
Hould voorn vy'nd dy immer p'raat!
Wys'em, dat dyn regiment
Ses un seüventig sich nent!
Gaeit de son dan daal an'n heven;Ga naar voetnoot(6)
Is de tijd to'n uutgaan da',
Kinders, wat gëft dat voor 'n leven:
Al de deerns dè loopn uns na!
Hanseaat!
Wat een staat,
Gaeit hè met syn deern up straat,
Dat's een dé dat regiment
Ses en seüventig al kent.
|
|