De eerste inval van de Fransche sansculotten in België.
1792-1793.
Door L. van Rucklingen.
I.
Den 20 April 1792 verklaarde Lodewijk XVI, nog bij name Koning van Frankrijk, maar feitelijk niets meer dan eene machtelooze speelpop in handen der revolutie, den oorlog aan den Duitschen Keizer Frans II, Koning van Hongarië en Bohemen, regeerenden vorst in de Zuidelijke Nederlanden.
Door deze oorlogsverklaring was voornamelijk ons vaderland bedreigd. Frankrijks grenzen moesten uitgebreid worden in het noorden tot zijne natuurlijke grenzen, tot aan den Rijn; en zou dat stoute ontwerp niet des te gemakkelijker te verwezenlijken zijn, vermits in België eene machtige staatspartij, degene der democraten, het met Frankrijk hield, de grondbeginselen der revolutie van 1789 aankleefde, en in zeden, spraak en gebaren het Parijzer volk naäapte?
De hooge adel, als de hertogen van Arenberg en van Ursel, de prinsen de Ligne, en zoovele anderen werden door Fransche leermeesters opgevoed; de enkele Fransche dagbladen en tijdschriften, die toen verschenen, werden door Franschmannen opgesteld; de geletterde standen, vooral de jonge rechtsgeleerden, vergaapten zich in de winderige sociale en politieke stelsels der Fransche philosophische school, en wisten niets te vertellen dan van Jean Jacques Rousseau, Voltaire, d'Alembert en Diderot.
Zonderlinge zaak; de Oostenrijksche regeering begunstigde deze anti-nationale en ongodsdienstige beweging. Aan het hof van de aartshertogelijke landvoogden te Brussel was alles Fransch in taal, toon en hofhouding! -
Openlijk sprak men met eerbied van den godsdienst, maar heimelijk ondermijnde men de grondzuilen waarop hij gevestigd was. Vrijmetselaarslogiën werden in al de groote steden opgericht, met oogluiking, ja weleens met begunstiging der regeering. En deze geheime genootschappen waren zoovele middelpunten, waaruit het zaad van ongeloof en revolutie over de natie werd uitgestrooid. Intusschentijd plaagde en kwelde men de geestelijkheid, en de vrije uitoefening van den katholieken godsdienst, staatsreligie nochtans! werd onophoudelijk besnoeid. Het onderwijs zelfs trachtte men te bemeesteren en als een machtig werktuig te gebruiken, om bij de opkomende geslachten de liefde voor den voorvaderlijken godsdienst en 's lands aloude instellingen te verdringen door de inenting van eene mengelgift van moderne jansenistische en philosophische beginselen.
Gelukkiglijk bleef de massa der natie bevrijd voor de besmetting. Een ondoordringbare dam was in Vlaanderen en Brabant de moedertaal, in sommige Waalsche streken de onverbreekbare gehechtheid aan den voorvaderlijken godsdienst.
In het land van Luik, echter, een onafhankelijk gewest, onder het bestuur zijner bisschoppen, was het anders gesteld, de partij van Frankrijk behield er de bovenhand. Men stak reikhalzend de hoofden over de grenzen naar Frankrijk uit; men hijgde naar het oogenblik om den Prins-bisschop te verjagen en de stad met het land van Luik, den vreemdeling aan te bieden!
Ook in het Fransche leger dat, kort na de oorlogsverklaring, naar België afzakte, was het Belgische legioen, strijdende in de voorste gelederen, vooral samengesteld uit de Luikerwalen.
Na eene worsteling, die, met verschillende wisselvalligheden, eenige maanden duurde, werd eindelijk Oostenrijk en zijne bondgenooten, den 7 November 1792, voor Jemmapes, een stadje in Henegouwen, verslagen.
Zonder het land langer tegen den veroveraar te verdedigen trokken de Oostenrijkers ijlings langs Brussel en Leuven op de Maas en dan in Duitschland terug; de Engelsche en Hollandsche bondstroepen namen de wijk naar Zeeland.
De aartshertogen, onze landvoogden waren reeds des anderdaags na den veldslag van Jemmapes naar Roermond gevlucht, de Belgen aanwakkerende hunne haardsteden tegen den overweldiger te verdedigen.
Van eene andere zijde trachtte de Fransche regeering de volksgunst der Belgen te winnen, door hun de vrijheid en onafhankelijkheid te beloven. In de holklinkende taal der Fransche demagogen, luidde de proclamatie: ‘Onze legers brengen oorlog aan de Tirannen; vrijheid aan de Burgers!... Het uur der vrijheid is geslagen; het uur der uitroeiing der Tirannen nadert.... Belgische leeuw, sta op!... Burgers, wilt gij de vrijheid?... Uwe schoone landstreken, uwe weelderige akkers zullen van den vernielenden geesel des oorlogs bevrijd blijven en uwe oude grondwetten zullen op nieuw van kracht zijn; gij alleen zult ze kunnen veranderen, en wat gij doet zal ondersteund worden!...’
Dumouriez, de Fransche veldheer, bekrachtigde deze verklaringen en beloofde na den zegepraal uitdrukkelijk 's lands vrijheden en wetten te eerbiedigen.
Deze woorden werden nog versterkt door de woorden uitgesproken in de Nationale Conventie te Parijs.
‘Want,’ zooals de president Barrère in belachelijke grootspraak uitriep, ‘de Franschen wilden geene andere veroveringen doen dan het hart der Belgen!’
Ook terwijl de groote meerderheid der natie lijdzaam de gebeurtenissen nazag, kende de uitbundige vreugde der Belgische democraten geene palen meer!
‘Godlof - riep een hunner voorname aanvoerders uit - wij zijn verlost van het Oostenrijksch canaille!...’ (Notaris Cannaert aan Vonck.)
Den 14 November deed het Fransche leger zijn intocht in Brussel. De Fransche vlag werd begroet als het zinnebeeld van vrijheid en onafhankelijkheid. Wee ons! - weldra zou nogmaals de spreuk onzer voorvaderen bevestigd worden: Wat walsch is, valsch is!
En inderdaad, nauwelijks had de Franschman den voet op onzen bodem gezet of al die schoone beloften van volksvrijheid en onafhankelijkheid verdwenen als rook in den wind. In al de steden des lands werden de gemeentebesturen vervangen door een militair gezag. De ellende van het Fransche leger was bovenmate groot. Zonder voorraad, zonder monteering, zonder kleedsel, liepen een deel der soldaten zonder schoenen, barrevoets of met een schoeisel van samengevlochten strooi. Om in den dringenden nood te voorzien werden provinciale en