De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen(1801)–Anoniem nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Charlotte by het graf van Werther. Al de vreugde van myn leven, werther, zonk met u in 't graf: 'k Pers van ieder menschenharte, Stille jammerklagten af. Ach! waarom, verschriklyk noodlot! werther! werd gy ooit myn' vrind? Waarom werd uw arme lotje Ooit door 't edelst hart bemind? Immers had myn zaalge moeder My aan alberts min verpand? Immers schonk ik, voor haar sterf bed, albert gul myn hart en hand? 'k Heb hem eeuwig trouw gezworen, 'k Bleef getrouw aan mynen eed, Hemel! ach gy kent myn onschuld! Gy die myn gedachten weet! Ach, gy ziet hoe hel, hoe zuiver Nog myn hart voor albert blaakt, Schoon 't ontvlamd door reine vriendschap, Zwoegend, tedre zuchten slaakt. En dus weet ik dan het moordtuig, Dierbre, dat U heeft ontzield! Wanhoop heeft dan wreed de bloemen Van uw levenslent vernield! 't Was om my, dat g'uwen boezem, Zinloos Jongling! wreed doorschoot! Ach! ik zie de wonden gaapen Van het doodlyk treffend lood! [pagina 6] [p. 6] 'k Voel, natuur! uw laatste worstling! 'k Zie den grond met bloed besproeid; Met het bloed, dat voor uw lotje, Dierbre werther! heeft gevloeid! Moesten U myn woorden grieven, Woorden die de vriendschap sprak: Daar uw liefde, in alberts boezem, 't Vuur van minnenyd onstak! 'werther, kan myn heil U streelen, Sprak ik: 'zoekt gy lotjes rust, Dat ik dan nog dezen avond Van U word' vaarwel gekuscht! Eer en pligt gebiên ons 't scheiden'- En daar zeegt gy weenend neêr! 'Ik gehoorzaam'riep gy snikkend, 'Neen, ik stoor uw rust niet meer! Hemel! wordt de aanminnige onschuld Van onkuische min verdacht? albert, heeft uw zuivre liefde, Dierbre, al te lang veracht:'- Ach! - gy vloodt - Ik heb U schreiênd werther, toen voor 't laatst gezien; Maar, moest gy daarom het leven, In den arm des doods ontvliên? Ach! my dunkt, uw schim verzelt my, Volgt my, werther! waar ik ga. Zelfs uw laatste doodsnik zucht my, Als een kwynende Echo, na! 'k Offer des myn tedre traanen, Door geen' wreeden dwang gestoord, En myn hart zegt my: myn werther! Dat gy myne klagten hoort. Nog streelt my 't verrukkend denkbeeld, Dat ik eens, myn leed doorstreên, U met blydschap zal omhelzen, In het ryk der zaligheên. Vorige Volgende