De nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen(1801)–Anoniem nieuwe vermaaklyke Zeeuwsche speelwagen, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] Elise by het graf van Ferdinand. Somber graf des besten Jonglings! Aaklig voorwerp voor myn hart! Hoe vervult gy heel myn aanzyn Met de doodelykste smart! Gy herinnert my tooneelen Van de schuldelooste min; Eertyds vol van zielsgenoegen; Maar nu is er bitter in. ferdinand, wiens overblyfsel In uw' stillen boezem rust, Was weleer de vriend myns harten, Al myn rykdom; al myn lust; Beter Jongling heeft voorzeker Op deez' aarde nooit bestaan; Deugdzaam, vriendlyk en verstandig, Met ellendigen begaan. Maar vooral getrouw in 't minnen, Voor zyn Meisje schier een God; En dien Minnaar moet ik derven! Welk een wreed en treurig lot! Met wat zuivre zielsverrukking Zat hy dikwyls aan myn zy', Staarende op den sterrenhemel, Hoe gevoelig zeide hy: [pagina 8] [p. 8] 'Daar elise, is alles Eeuwig; 'Daar is 't eindelooze vreugd; 'Daar ontspruiten nimmer doornen 'Voor de liefde of voor de deugd; 'k Zal daar met myn dierbaar Meisjen, Zonder kwelling, zonder pyn, Voor den Troon van onzen Schepper, Stooreloos gelukkig zyn. ferdinand! beminde Jongling! Waarom werd gy my ontrukt? Waarom werd uw levensbloemptje Zoo ontydig afgeplukt; Hadt gy reeds een voorgevoelen Van deez' al te harden slag, ferdinand! bid toch de Godheid, Dat elise ook sterven mag. Heel de schepping haakt naar 't leven; Maar een Meisje dat bemint, Kan het leven niet begeeren, Mist zy haaren boezem vrind, Alles rondom my is aaklig, Somber is geheel natuur, 'k Vindt niet meer iets zielsbekoorlyk In het vroege morgenuur. [pagina 9] [p. 9] Want myn' Jongeling moet ik derven; Hy wees my 't bekoorlyk' aan, Deed myn zielsoog voor de schepping, Voor Gods goedheid opengaan. Als de maan geruste harten Op haar' invloed gul vergast, Zucht elise in haar kamer, 't Maanligt is haar oog een last. Want het straalt niet meer op 't aanzigt Van den besten Jongeling, Waarop elke trek van braafheid Daar door meerder glans ontving. Ieder tracht my optebeuren, Maar als 't minnend harte bloedt, Is er in den troost der vriendschap Der meerwaardigheid geen zoet. Neen ik mis myn dierbren hartvrind; Hier, hier ligt zyn overschot; 'k Heb des niet te doen met d'aarde; 'k Heb slechts ééne bede aan God. 'k Was vereenigd met myn Jongling, Dezen steen dekt al myn lust, Leefd' ik daar myn' halsvriend leefde; 'k Wensch te rusten daar hy rust. Vorige Volgende