Nieuw vermeerdert konincklijck lied-boeck, versien met verscheyden lof en triumphgesangen
(1695)–Anoniem Nieuw vermeerdert konincklijk lied-boeck, versien met verscheyden lof en triumphgesangen– AuteursrechtvrijOp de stemme: Als begint.O Schoon Goddin wat gaet u aen,
Wat hebt gy doch gedaen,
Dat ghy van hem die u bemint,
Nu so bent wech gegaen,
Och had ik doch maer het geluck
By u te mogen zijn,
Soo waer ick uyt den druck verlost,
En mijn bedroefde pijn.
Gy hebt mijn hert en sin berooft
Jn soet slaverny,
Daerom sal ick niet zijn gerust,
Voor dat ik by u zy,
Want ick met Eed verklaren kan,
Dat gene dag noch nacht,
Nae dat ghy lief zijt weg geweest,
Jn vreugt heb door gebracht.
U schoonheuyt en u soet gelaet:
Verwecken my tot min,
Daertoe u aengename praet,
Trecken mijn hert en sin,
Tot u mijn overschone Blom,
Jck maeck het u bekent,
Als dat gy uyt mijn 's herten gront,
Staet in mijn ziel geprent.
Juffrouw mocht ick maer by u zijn,
Dat sou ick zijn gerust,
Als ick met u op 't sachte Bed,
| |
[pagina 88]
| |
Mijn brant eens had geblust,
Jck sou tot grote danckbaerheyt,
Kussen u roder mont,
Dan sou mijn quest genesen zijn,
Die gy my hebt gewont.
Soet Lam wat sout gy segge dog,
Als ik eens by u quam,
En dat ik van u eens versogt,
't Geen 'k niet wel noemen kan,
Jk bid laet my genaken dan,
U lieve lipjes root,
Daer toe u ronde Borsjes blanck,
Schoon Lief door min ontbloot.
Och Engel mogt ick nog eenmael,
Genaken uwe schoot,
Dat sou ick mijn gewilliglijck,
Begeven totter doodt,
Gedenckt mijn overschone Blom,
Hoe dat wy meenig nagt,
T[e]samen keerden ons,
En oo[c]k met vreugt volbragt.
Doe hebt gy my mijn twede ziel,
Genesen van mijn pijn,
Och Liefste komt doch een mael,
Met uwe Medecijn,
Want my niemant genesen kan:
Als op mijn schoon goddin,
Omdat gy 't hert ontsloten hebt,
Door uwe soete min.
Daerom noch eens daer aen gedenckt,
Mijn dertel Venus dier,
Hoe wy te saem met groot pleysier
Blusten ons minnevier,
Daer gy laegt aen mijn zy soet Lam,
Waer vrolijck ende bly,
Segt mijn overschone Blom,
Waerom verlaet gy my.
Vergunt dat ick mach by u zijn,
Jn plaets van mijn gedagt,
Geneest my van minnepijn,
Eer ick in min versmacht,
Maer so gy dan schoon Engelin,
| |
[pagina 89]
| |
Noch lang van mijn blijft af,
Sult gy alleen de oorsaeck sijn,
Dat ick dael in het graf.
Daerom en laet u soete hert,
Niet meer afkeerigh zijn,
Weest geen meer oorsaeck van mijn smert,
Noch duldelose pijn,
Verquickt mijn leven door u Trou,
Op dat ick zy verblijt,
Streckt my een steun en vaste bouw,
Slaept altijt aen mijn zy.
|
|