Nieuw vermeerdert konincklijck lied-boeck, versien met verscheyden lof en triumphgesangen
(1703)–Anoniem Nieuw vermeerdert konincklijk lied-boeck, versien met verscheyden lof en triumphgesangen– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
op de Stemme: Als 't begint.Ick gingh lest wandelen langhs de groene heyden,
Jck gingh lest wandelen op mijn playsier,
Buyten in 't Velt al langs de klare Revier.
Al daer ick sat onder de groene Boomen,
Aldaer ick sat in het bedoude gras,
Van verre sag ick klare Water-stroomen,
Daer meenig visjen in den Vijver was.
Aldaer ick sat onder de groene Hagen,
Songen de Vogeltjes al in 't Paradijs,
Jck ben seer soetjes in den slaep gevallen,
Mijn docht het was een Hemelsch Paradijs.
Jck sag van verre een Jonghman komen,
Mijn docht dat hy mijn overschoonheyt was,
Jn bey sijn armen heeft hy my genomen,
En hy leyde my al door het groene Gras.
Hy noemde my sijn schoone Velt Goddinne,
Hy schonk mijn duysent Paerlen en Gout fijn,
Wy waren met malkanderen wel te vreden,
Jck scheen aldaer een Coningin te zijn.
Jck docht wel duysentmael op Leeuwen en Beeren,
Jck docht wel duysentmael verscheurt te zijn,
Maer mijn jong hartje had noch geen deeren,
Het was maer om de schoone Bloeme van mijn.
Oorlof gy Maeghdekens jongh ende teeren,
En stelt u sinnen op de droomen niet,
So sullen u droomen niet in droefheyt keeren,
Gelijk aen dese Dochter is geschiet.
|
|