Nieuw vermeerdert konincklijck lied-boeck, versien met verscheyden lof en triumphgesangen
(1703)–Anoniem Nieuw vermeerdert konincklijk lied-boeck, versien met verscheyden lof en triumphgesangen– Auteursrechtvrijop de Stemme: Wilhelmus van Nassouwen.Wanneer men heeft geschreven,
Duysent ses hondert Jaer,
Tnegentig daer beneven,
Den 3 July klaer,
Seylde hy met genuchte,
Van Portsmuyden de Ree,
Men hoorde vreemt geruchte,
Wanneer men quam op Zee.
't Was op Bedag wilt weeten,
Dat men de Vyant sagh,
't En dient oock niet vergeeten,
Terstont den blaeuwe Vlagh,
die joegh haer seer spoedigh,
Tot Sonnen onderganck,
Den 10 July spoedigh,
Sag mense in een ranck.
Elck ginck sijn Ancker lichten,
Het schut raeckte te Boort,
Men gingh ons onderrichten,
Gelijck als dat behoort,
En seilde met genuchte,
Na de Fransman verstaet,
't Welck ons dede suchten,
Door Harpers boos verraet.
| |
[pagina 31]
| |
Ons Admirael met manieren,
Die heeft als een vroom Helt,
Sijn Vloot daer doen rangieren,
Jn slagorder gestelt,
Ons Vies-Admirael wilt weten,
Was Calenbergh dien Helt,
Hy heeft hem wel gequeeten,
Al op Nephtunis Velt.
En Carel van Putten,
Ons Vies-Admiraal,
Om Vyands te stutten,
Vreest hy geen vuur of stael,
'k Hoop God sal hem bewaren,
Voor het Vyants gebroet,
Die hem uyt bezwaren,
Genadigh heeft behoedt.
O Schey ik moet u roemen,
Als een vroom Schout by nacht,
Daer sag men u af komen
Tegen de Blaeuwe vlagh,
Men hoorden u Kartouwe,
So meenigh slagh op slagh,
't Was om te aenschouwen,
Als men hem wijcken sagh.
De Dood moet ick beklagen,
Van onse Schout by nacht,
't Was Brakel oud van dagen,
Die Vuur nog vlam ontsagh,
Maar den Vyand bloed-gierig,
Heeft hem ter neer gevelt,
God wil sijn Ziel bestieren,
Boven in 's Hemels velt.
Jk moet oock nu verklaren,
Van dese vroomen Helt,
Die op Nepthunis baren,
Hem in slagh-order stelt,
Het was Jan Dirck van Hooren,
Die vroomen Held seer groot,
't Leven heeft hy verlooren,
Door een droevige Schoot.
En van der Zaen wilt weten,
Als een vroom Man getrouw,
Die heeft hem wel gequeten,
Al voor het Huys Nassouw,
En Kuyper van gelijcken,
Die heeft hem wel gestelt,
Zonder een streeck te wijcken
Voor het Vyants gewelt.
Taelman vocht mee seer moedigh:
Sijn lof diendt ook geseyt,
Daer op quam Zwaen seer spoedig
Sijn Vleugels wijt uitspreyt
En Decker oud van dagen,
Lief-hebbers van Nassouw,
Noorthey moet ick beklagen,
Sijn Dood maeckt grooten rouw.
Van der Goes wil het weten,
Den vroomen Held valjant,
Sijn Lof dient niet vergeten,
Hy sloegh aan elcken kant,
So langh hy wiert genomen,
Al van de France Haen,
So dertigh Mans is 't ontkomen,
De andere sijn gevaen.
Van Seyl die sagh men streven,
Tot 't eynde van den dach,
Het Kalf daer beneven,
Den Beer niemant ontsagh,
En Pieterson verheven
En Jan Convent en Snel,
Hebben 't op gegeven,
Maar sloegen even fel.
Cale sach men seer moedig,
Al op het Houte Paert
En van der Poel seer bloedigh,
Toonden hem onvertsaegt,
Mosselman van gelijcke,
Also dit Lied vermelt,
En sag men niet bezwijke,
Voor het vyant gewelt.
By de Engelse ontrouwen,
Was eenen Admirael,
Men mogt het wel aenschouwen,
Hy vocht niet principael,
Harbert als een verrader,
Die liet ons in den noot,
Jn plaets van onse Vader,
So schoot hy niet een schoot.
Want hy had voorgenomen,
Ons te brengen in rou,
| |
[pagina 32]
| |
Maar God door sijn vermoge,
Redde ons uyt benou;
Doen sag men hem verflouwen,
Soo ras hy quam te lant,
Daer wiert hy vast gehouwen,
Als een Hont aen de bant.
Wilt God den Heere looven,
Voor sijn getrouwigheyt:
Want hy quam haest van boven,
Die Ziel en Lichaem scheyt,
Hy redde ons uyt haer handt,
Al van de vyant snoodt,
Heer brengt ons te lande,
Al in ons Vaders schoot.
Beroemde Bataviere,
Al van het huys Nassouw
En blijft met goe manieren,
Het Vaderlant getrouw,
By van der Saen wilt weten,
Js 't Lied ter neer gestelt
Schips naem dient niet vergeten,
De Agatha vermelt.
|
|