Nieu jaar liedekens uyt ghegheven by de retorijck kamer t'Aemstelredam In lied' bloeyende
(ca. 1608)–Anoniem Nieu jaar liedekens uyt ghegheven by de retorijck kamer t'Aemstelredam In lied' bloeyende– AuteursrechtvrijVanden jare vyfthienhondert eenentachtentich tot den jare 1608
Op die stem: schoon lief ghy zyt prijs waard alleyne.T'Oude Iaars end' is weer beginnen
Van t'Nieu datmen bespiet
Maer, laas de Mensch verkeert van sinnen
Vernieuwt zijn leven niet.
Zijn dwaasheyt volcht eenpaar,
t'Gheen zijn vernuft gaat weghen
Voor tzwaarst, dat is, des Werelts zegen,
Dies blijft hy staach verouwt int Nieuwe Iaar.
Cruyt,bloem en plan dor, sietmen duycken,
En borght sic hinder Aard,
Welck t'Nieuwe Iaar weer doet ontluycken,
Vernieut met sneller vaard.
De Mensch ooght hier niet naar,
Begraven in zijn sonden
Blijft hy, Welck pack hem hout ghebonden,
En zijn blintheyt vergroot van Iaar tot Iaar.
Nochtans wenscht hy om diens ghenesen
Sijn traacheyt spoort geen raad'
Goods straf-dreygingh doet hem dick vrezen,
Hy blijft noch euen quaad.
| |
[Folio D3r]
| |
T'is tijd, wert eens ghewaar,
O Mensch, u snode leuen.
U boosheyt groot wilt eens begeven,
En voucht u totter dueghd' int Nieuwe Iaar,
Dan suldy een nieuw Mensch verrijsen,
En krijghen goet ghesicht.
T'wegh-kundich Licht volght metten Wijsen,
Ghy vint der lichten Licht.
Een hemelsch koning claar
In Dauids stadt te vinden
Is hy, t'warachtich Licht der blinden
Volght ghi zijn dueghden straal in t'Nieuwe Iaar.
Prince.
Dees Prins sal u ten lesten leyden
In t'Nieu Ierusalem,
Als ghy van deser Aard sult scheyden,
Lieft ghy gheloouich hem.
Hy is ons Middelaar
By God, en heeft gheleden
Voor onse sond', hy is besneden
Om ons te vrijen, in dit Nieuwe Iaar.
|
|