Nieu jaar liedekens uyt ghegheven by de retorijck kamer t'Aemstelredam In lied' bloeyende
(ca. 1608)–Anoniem Nieu jaar liedekens uyt ghegheven by de retorijck kamer t'Aemstelredam In lied' bloeyende– AuteursrechtvrijVanden jare vyfthienhondert eenentachtentich tot den jare 1608
Op de wyze: Een aerdich venus dier.DOor d'Overtredingh groot,
Onses voor-ouders snoot,
Quam over ons t verdoemen.
Maer God, uyt s'vaders schoot,
| |
[Folio B3r]
| |
Is deur ghenade bloot,
Vanden Hemel ghecomen.
Als een Helt (t'onser vromen)
Heeft hy dood, Duyvel, Hel
En haer ghequel,
Van ons heel wech ghenomen.
Die Vader goed van Hard,
Had ons so Lieff en waard,
Doen wy inden Dood bleven.
Dat hy gans onbeswaard,
Zijn zoon niet heeft ghespaard,
Maer hem voor ons ghegheven.
Op dat die hem aencleven,
Met een ghelove reyn,
Door hem alleyn,
Eeuwelijck souden leven,
Als een kindeken cleen,
Compt hy tot ons beneen,
Elendich int benouwen.
Op dat wy al ghemeen,
Vry-moedich souden treen,
Voor hem met hast betrouwen.
Met Armen wijd ontfouwen,
Zeer vriendelijck roept hy.
Comt al tot my,
Dit zijt belast vol rouwen.
Voor ons, uyt liefde hiet,
Hy hem bespotten liet,
Tot in des Doodts verneeren.
Ons tot een groot gheniet,
Brocht zijn pijn en verdriet,
Onsen Dood in t'verzeeren.
Waer deur wy moghen leeren,
| |
[Folio B3v]
| |
Dat inden, Cruys, en Druck,
Na ongheluck,
Met Glory ons doet eeren.
Prince.
Zijt desen Prins danckbaer,
Nu, in dit nieuwe Iaer,
En wilt zijn loff verbreeden.
Opent u Schatten swaar,
Offert die hier en daer,
In zijn bedruckte leeden.
So sullen u ghebeeden,
Verhoort werden met spoet,
Want liefde doet,
Veelheyt des zoudts vertreeden.
|
|