Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 4
(1621)–Anoniem Nieuw-jaar-lieden– Auteursrechtvrijop de wyse: Van d'Enghelsche Fortuyn.
O Sotte mensch//waar soeckt ghy hier u rust?
| |
[Folio A8v]
| |
Al 's werelts wensch//wort nemmermeer geblust.
Hoe groot u schat, is, tracht gy noch na meer?
O weerelts rat//wat dien't u menich Heer.
'tIs waar een Heer//is de mensch van zijn goet,
Maar veel te meer//den naacten kleden moet,
So hy sulcx laat//en daar meed' onderhout
Zijn groote staat//is ydelheyt vertrout.
Komt met ootmoet, siet waar u Heylant leyt;
Ons ware goet, en een'ghe salicheyt:
Want sonder hem, en waar ons leven niet,
So riep de stem, in de woestyne siet.
Na my komt een, die voor my is geweest,
Heylich van leen, en Goddelijck van Geest:
Komt als een kint, eenvoudich, naact en bloot,
Dat ons bemint, en voor ons gaat ter doot.
Ons goede God, vernuwt in't nuwe Iaar,
Zijn out gebodt, verthoont hem wonderbaar;
Schenckt ons zijn Soon, tot soening van ons quaat,
Die alle hoon, en qualen op hem laat.
| |
[Folio B1r]
| |
Dese Prins looft, met stichtige ghebeen:
Hout hem voor hooft, anbidt, dient anders geen.
Een yv'rich mensch, die so een schat vergaart,
Heeft al zijn wensch, volkomen opter aart.
I. Coesveldt. |
|