Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 3
(1620)–Anoniem Nieuw-jaar-lieden– Auteursrechtvrij
[Folio A3v]
| |
Op de Wijse: Van d'Engelsche Fortuyn.1.T'Heylich ghebiedt, van uyterlijcke schijn,
Hem anders niet, als schijn van goetheyt fyn:
Maer wie syn hart, op Godts geboden stelt,
Door liefde wart, het quaat in hem ghevelt.
2. Maer die lieft Godt, en oock syn naesten mee,
Krijght voor een lodt, die Goddelijcke vree:
V eyghen sondt, baart willens steets u val,
Daar u in bondt, des ickers listen al.
3. V quaat gheeft doch, de dootelijcke steeck,
Godts liefde noch, in't uyterste wel bleeck:
V felle haat, baart anders niet dan twist,
En onvrees staat, in 'smenschen hart met list.
4. Noch die tot staat, door eersucht hem en stelt,
En steets met smaat, den vromen stadigh quelt:
Die en bewaart, de lieft niet van dit kint,
Maar die vergaat, Gods haat die hem verslint.
5. Noch aan de pracht, of 's Werelts aarse lien,
Godt niet en bracht, syn eerste teycken bien:
Door 'sHemels wensch, d'Enghel de boodtschap bracht,
Dat God wort mensch, int naarste van de nacht.
| |
[Folio A4r]
| |
6. Prins laat ons dan, ons selven wel besien,
Op dat wy van, dit Kint syn kreb niet vlien:
Die ons toch leert, volbrenghen syn Gheboon,
En na dit keert, hy ons tot 'sHemels Croon.
'tLijen verwint. Oordeelt recht. |
|