Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 2
(1619)–Anoniem Nieuw-jaar-lieden– Auteursrechtvrijop de voys: Wilt my niet straffen Heere.O Flickerende Sterre!
Die ick nu zie van verre,
Met mijn scheem'rich ghezicht.
Ghy hebt vvat te beduyden,
In't Oost, en niet in't Zuyden,
Ziet-men u helder licht.
Zout ghy het Licht vvel vvezen
| |
[Folio A7r]
| |
Daar ick van heb ghelezen,
Dat de Herders verscheen?
O Lichtje! komt dan nader,
Deurstraalt hert, ziel en ader,
Dat ick met u vereen.
Ick voel in 't herte binnen,
Dat ghy vvel vvilt beginnen,
Soo ick mijn zelfs verlaat:
Dat is, gheheel te dooden,
En gantsch'lijck uyt te rooden
De zonde, nijdt, en haat.
Ach! dit zijn al de stryden,
Die my, o Licht! benyden
Dat 'tLicht niet licht en vvert:
VVant 's VVerelts lust en erven
Die vvillen gheensins sterven
In mijn bedurven hert.
VVat raadt dan met ons beyen,
O Licht! moeten vvy scheyen
Nu ick u heb ghesien?
Ach! helpt my liever kampen,
Op dat de haters schampen
Die my het Licht verbien.
O! vvonderliick omschynen,
| |
[Folio A7v]
| |
Altijdt zoeckt ghy te vynen
Den mensch die heeft ghemist.
Dies moet ick hier besluyten,
Ghy en stoot niemandt buyten;
Maar onze schuldt die ist.
Ghy Princen opter Aarden,
Tracht dit Licht te aanvaarden
Met hert, zin en begeer:
VVant komt het u te voren,
En laat ghy't gaan verloren,
Ghy vindt het nimmer vveer.
C. Biestkens. Wie weet wanneer. |
|