Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 2
(1619)–Anoniem Nieuw-jaar-lieden– AuteursrechtvrijOp de wijse: Antvverpen rijck, ofte Psal. 80. de Heyd'nen.
Hieraclites.
MYn herte droeft, mijn ooghen stadich leken
Veelvoudich heet-getraan als Water-beken
Om dat ick merck dat lieden rijck van sinnen
Elck in sijn tijdt soo veel onheyls beginnen.
D'een wil ter werelt zijn
Gheacht, en groot in schijn,
Daer kleynheyt kan vernoeghen.
En d'ander raast en tiert,
Onrustich sweeft en swiert,
Als stil-zijn best soud' voeghen.
Democritus.
Gh'lijck Natuur neyght 'twilt Vogheltjen tot quett'ren,
| |
[Folio A5v]
| |
Soo is mijn tongh tot lachen, en tot schett'ren,
Om't sotte bols bedrijf van vele lieden
Welckmen althans ten onnut siet gheschieden.
D'een neemt op hem een last
Daar't leegh-gaan beter past,
Om soetelick te rusten.
En d'ander, met ghewelt,
Tracht na veel schats en ghelt,
Daar't weynigh kan verlusten.
Hieraclites.
Wie soud' beweenen niet 'tverkeerigh woelen,
Van sulcke li'en die met onrecht ghevoelen
Beswanghert gaan, som soecken zalicheden
In't gunt hen teelt veel onheyls en onvreden.
Zom prijsen s'werelts goed,
En draghen hooghe moed
Op't snoo heylloos besitten
Van dien, ghedoghen dan
De vroom gh'noeghsamen man
Ten swarten noch ten witten.
Democritus.
Soud'men belachen niet 't oubolligh verkeeren,
Van Man, van Vrou, van Boeren en van Heeren,
Van groot, van kleen, van ouden en van jonghen,
Dat elck bestaat met sinnen onbedwonghen?
Den Adel die wel magh
| |
[Folio A6r]
| |
Gherust zijn, nacht en dagh
Soeckt strijt en twist te voeden.
De Boerman in sijn huys,
Welck doch heeft 'tkleenste kruys,
Sietmen om't hebben woeden.
Hieraclites.
En als dan 't goed des werrelts is verkreghen
Door struycken, hegh, door hagen, door omwegen
Door loosen treck, door valsche wicht, en maten
Soo ist, maar ach! 'tverderf van Nasaten.
Veel worden broeds en sot,
Vergheten Heyl en Godt
Door't goed dat d'Ouders garen.
Ia menigh dertel kindt
Sich al verdorven vindt
Eert komt tot rijpe Iaren.
Democritus.
Maar datmen't soud' in zedicheyt bestieren
En vander jeught aan leeren goed' manieren,
Godtvruchtigh zijn, en ootmoedigh in't wesen,
Sulck leven wordt by vele nu mispresen:
Maar als de Iongheyt springht,
Wat huppelt, danst, en singht,
Doet watter aan magh kleven,
En sulcken tijdt verdrijf
| |
[Folio A6v]
| |
Ist Iongh-volck al haar lijf,
Ia't doet hen langhe leven.
Hieraclites.
Soo gaat het heen met d'Ouden, en de Iongen
Die pepen na soo d'ouden vooren songhen.
Wil ons den Nieuwen-tijd niet beters telen
Alst oud-jaar heeft, soo willet niet veel schelen.
Oft d'Ouden men noch sal
Goed' noemen boven al
Ia verr' de besten heeten.
Waar magh dit dul fenijn
In den mensch leg'righ zijn?
Soeck ick yvrich te weten.
Maller, bent vvijs. |
|