Nieuw-Jaar-Lieden. Deel 1
(1618)–Anoniem Nieuw-jaar-lieden– Auteursrechtvrij
[Folio A7r]
| |
op de voys: O Nacht jalourse Nacht.1. GEluckigh zijn de geen die met de Herders hooren
Der Eng'len blyde stem, de komste vanden Helt:
(die was voor het begin, en nu weer wert geboren)
Int midden haers gemoet, niet midden in het velt.
2. De gulde Poorten vanden Hemel die staen open,
Waer door dat ons komt by, van over lang verbeyt,
'tRansoen van onse schult, en der bedruckter hopen,
Der blinder Heyd'nen licht, Israels heerlijckheyt.
3. O overgroote proef van Vaderlijck meedooghen,
En zijn barmherticheyt, God maeckt hem s'menschen Soon,
Op dat hy sou den mensch tot Godes soon verhogen:
Op dat hy haer verheft, hy hem vernedert toon.
4. Nu ist dat met ons vlees de Godheyt is verbonden,
En ons ellendicheyt en swackheyt heeft gemeen,
Op dat hy onse ziel recht suyvert van haer sonden,
Bevrijt ende verlost van s'helsche dienstbaerheen.
5. Nu heeft het maecksel zynen maker voortgegeven,
Het grootste wonder-werck daer men af heeft ghehoort.
| |
[Folio A7v]
| |
De boom den doodts brengt voor de vruchten van het leven
Een kleyn lichtende sterr' die brengt een Sonne voort.
6. Gelijck den eersten mensch Adam ons heeft bedorven,
Om dat hy zijnde mensch, Gode gelijck wou zijn,
so hebt gy ons, ó Christ! ons salicheyt verworven,
Door dien ghy zijnde God, komt inder menschen schijn.
7. O waren Samson! die ons heden doet gheraken
Tot s'levens rechte wit, ó Helt! die ons nu doet
Van uwe honichgraet het aldersoetste smaken,
Die yvren naer u heyl, en het verborgen soet.
De muerte Vidà. |
|