Het nieuwe vermeerderde groote harpje
(1703)–Anoniem Nieuwe groote harpje, Het– AuteursrechtvrijStem: Witte Swaen die van te voren.
MYne harp bekleet met rouwe,
Singt een droevig Lied,
Om dat de Liefde ende Trouwe,
Uyt de wereld vlied,
En daer komen in haer stede
| |
[pagina 143]
| |
Haet, ontrouweloos:
Siet, de Oorlog komt voor Vrede,
Voor het goed het boos.
Al de Maegden vaste slapen,
Wie verwacht de Heer?
In de sonde sy vreugd rapen,
Niet in Godes Leer:
Danssen, springen en hoereeren,
Pracht en over daet,
Maskeraden en boeleren, Op het hoogste staet.
O! de Bruydegom sal komen
In dees droeve nacht:
Wie sal werden opgenomen,
Daer hem niemand wacht?
Wakker, wakker, Nederlanden,
O gy steden groot!
| |
[pagina 144]
| |
Neemt u Lampen in u handen,
Slaept niet in den dood.
Staet op van u zware sonden,
Vliet haet ende nijd:
Wilt malkand'ren niet meer wonden,
Want schier dood gy zijd:
Peste heeft dees leste jaren
Hier gebrandet fel,
Oorlog komt sich openbaren,
Och bekeert u snel.
God was op den Throon geseten,
Ende weende seer:
Och dat mijn volk niet wil weten
Van my, noch mijn Leer:
Ik moet haer, mijns ondanks, plagen,
| |
[pagina 145]
| |
Ende toornig slaen,
Uyt het land sal ik u jagen,
Wilt gy niet af-staen.
Eenen Os kent sijnen heere,
Maer het Nederland
Kent noch my, noch mijne Leere,
Och verblint verstant!
Sal de sonde u bevrijden? Sal haet, ontrouw, twist,
U des vyands zweerd doen mijden?
Arm volk, gy mist.
O Heer! wilt de Nederlanden, dog genadig zijn;
Hare sonden ende schanden, Heelt als Medecijn:
En gy Nederlanden keeret, Van sond tot den Heer,
God verlaet niet die hem eeret:
God helpt sijn Volk seer.
|
|