Het nieuwe groote harpje
(ca. 1690)–Anoniem Nieuwe groote harpje, Het– AuteursrechtvrijStem: Schoon Ionkvrou ik moet u klagen, &c.Myne Harp bekleet met rouwe,
Singt een droevig Liet,
Om dat Liefde ende Trouwe,
Uyt de werelt vliet:
En daer komen in haer stede,
Haet, ontrouweloos,
Siet den Oorlogh komt voor vrede,
Voor het goet, het boos.
Als de maeghden vaste slapen,
| |
[pagina 90]
| |
Wie verwagt den Heer?
In de sonden sy vreugt rapen,
Niet in Godes leer,
Dansen, springen, en hoereeren,
Pracht en overdaet;
Masqueraden en boeleeren,
Nu in zwanger gaet.
O de Bruydegom sal komen,
In dees droeve nacht,
Wie sal werden op genomen?
Daer hem niemant wacht,
Wacker, wacker Nederlanden;
O! gy steden groot,
Neemt u lampen in u handen,
Slaept niet in der doot.
Staet af van u zwaere sonden,
Vliet haet en nijt;
Wilt malkander niet meer wonden:
Want gy schier doot zijt, Peste heeft dees leste jaren
Hier gebrandet fel,
Oorlog komt sich openbaren,
Och! bekeert u snel.
God was op den throon geseten,
Ende ween-
| |
[pagina 91]
| |
de seer,
Och dat mijn volck niet wil weten,
Van my, noch mijn leer:
Ick moet mijn ondancx plagen,
Ende toornigh slaen;
Uyt het lant sal ick u jagen,
Wilt gy niet afstaen.
Een os kent sijnen Heere,
Maer het Nederlant,
Kent noch my, noch mijne leere;
Och! verblint verstant,
Sal de sonden u bevrijden?
Sal haet, ontrou, twist,
U des vyants zweert doen mijden?
Arme volck gy mist.
O Heere wilt de Nederlanden,
Doch genadig zijn
Hare sonden en schanden,
Heelt als medecijn
En gy Nederlanders keeren,
Van sond' tot den Heer,
Godt verlaet niet die hem eeren,
Maer helpt sijn volck teer.
|
|