Het nieuwe groote harpje
(ca. 1690)–Anoniem Nieuwe groote harpje, Het– AuteursrechtvrijStemme: O eenigh voedsel van mijn Ieughd.Hebt gy o Ieughd niet langh gesien
Hoe dat men moet de wellust vlien?
Ghy Ionge spruytjes van 't soete leven,
Hoe gaet ghy u dus overgeven?
tot de slemp tot de demp tot de lust tot de vreugt
Tot de jagt tot de pragt tot de prael en geneugt,
Tot de dronck tot de smaet tot de schand,
| |
[pagina 27]
| |
Tot een sot tot een spot tot een nar tot een aep,
Tot een uyl tot een zwijn tot een leeuw tot een schaep,
Als Tyribus in 't Land:
En gaet so dertel heen, Met wulps en plompe zeen,
Gedenkt ghy niet dat de gulde tijden
Van u Lent daer heenen glijden.
Ghy jaeght en vlieght soo onbedacht,
En hebt op tijd noch Leven acht,
In sulck gevaer soo gady rasen,
En ghy zwerft als de dertele dwasen,
Over bosch over veld over duyn over strand,
Over hegh over dal over heyd' over sand,
Door het vier door de doud' door de vocht
Daerse smeert daerse teert daerse vist daerse vinckt,
Daerse troeft daerse schroeft daerse drinkt daerse klinckt,
| |
[pagina 28]
| |
Met sulcken vuyl gedrocht:
En in dees wulpse vlucht,
Past gy op eer noch tucvht,
En versmoort de bloem van u Iaren,
En wilt de eedele Ziele sparen,
Al u vermaeck is ydelheyt,
Ia lichter als de wind die weyt:
U roem is snelder dan de dagen,
En soo ras als de winter vlagen:
Als een bel als een bal als een pijl als een roock
Als een bloem als een blad als loof als een smook,
Als een eb als een stroom als een vloet
Als een spoel als een spil als een rad als een snee
Als een glas als een ys als een schaw als een roe,
Soo los staet u gemoet,
En is als lichte stof,
Gy en hebt gantsch geen lof
| |
[pagina 29]
| |
Maer schand en oneer zijn u kroonen,
Die u leelijck sullen loonen.
U loon dat staet daer al gereed,
En komt u treffen eer men 't weet,
Dan voeldy selfs de zware plagen,
Dien gy lacy! sult moeten dragen,
In u oogh in u neus in u oor in u Tongh,
In u hand in u Tand in u milt in u longh,
In u blaes in u nier in u been,
In u buyck in u heup in u maegh in u knye.
In u net in u rugh in u zyd in u dye,
In u lever armen en scheen;
En al de leden door,
Soo kruypt de pijne voor,
Die gy met u dertele sinnen,
Dus hebt na gejaeght in minnen.
| |
[pagina 30]
| |
Wat raed om uyt dees slaverny,
Dit domme wicht te maken vry,
Om dat van tquade pad te keeren,
En te treen in den wegh des Heeren
Door de schrik door de vrees door de pijn door de smert,
Door de roe door de smaet door de schand int hert,
Door de Geest door de wil door de lust
Door de boet door berou door gena door de lugt
Door de Hoop door de Liefde door 't geloof door 't gesucht,
Verkrijgt het weder rust.
En valt verslagen neer,
En bid dien grooten Heer
Dat hy sijns slaefs en sondigh leven,
Hem genadigh wil vergeven.
|
|