De nieuwe Amsteldamsche schouwburg
(ca. 1775)–Anoniem De nieuwe Amsteldamsche schouwburg– AuteursrechtvrijOp een zeer aangename Vois.DAt arme Haesje in ’t Groene Wout
dat Word verlaegd al door het hout,
voor al
| |
[pagina 83]
| |
De Edellieden,
Soo moet het vlieden,
Wel is hy niet een onnoozel dier,
Ter Weereld en vind Hy tog geen pleizier.
Hy eter niet als Gras van groen,
wat kan Hy dan minder schade doen,
Als met de groene Bladen,
om hem wat te verzaden,
En drinkt Eens op zyn pleizier,
Schoon Water uyt een Klaer Rivier.
De digte haag en het groene wilt,
dat is zyn Toevlugt en zyn schilt,
Daar gaat hy met lusten,
Neder legge ruste
hy maakt zijn beddetje klein Aldaar,
onder den blaauwen Hemel klaar.
Dat is een onnozel dier,
Prinsse en Grave etent met plaizier.
De jagers die zoeken hem zoo te vaan
veel Honden jagen hem agter aan,
in Bosse en in hoeken ,
En zy na hem zoeken,
Sy bennen op hem zoo zeer verwoed,
En dorsten na zijn onnoozel bloed.
Dan loopt hij den berg op zeer snel,
hy wagt hem voor de honden fel,
Maar in ’t nederdalen,
Zy hem agterhalen,
zy vange hem met soon Groot gewelt,
denkt eens hoe dat beesje dan is ontsteld.
Wel als de honden hem hebbe gevaen,
dan zegge zy wiens honde hebbe het gedaen,
den Eene zegt de zyne,
den andere zegt de mijne,
Maar wie het gedaan heeft ofte niet,
dat arme Haesje is in het verdriet.
Als den haas is in ’t verdriet,
Dan komt hy op een Koonings Fesiet.
Sij loeren op hem zoo zeer,
Sy scheuren en zij
| |
[pagina 84]
| |
Breken zijn lede teer,
Sy brommen en zy morren
Zy gromme en zy knorre,
zy ware op hem Zeer verstoort,
en door de honden wiert hy vermoord.
Den valkenier is mee in het veld,
hy isser ook Een jagers held,
hy is daar met zijn Valk,
Die polenke schalk,
loopt het lant door kruisse heen En weer,
het arme haasye heeft geen schuilplaats meer.
Den valk ziet men in het lant,
en hij verspiet hem aan alle kant,
kan hij hem vast krygen,
hij zal het niet laten blyven,
het is voor hem Zoo een grooten eer,
voor Koning Prins of vos Of beer.
Hy word gevangen met valk of hont,
Hy op een Koning tafel komt.
Den havik al met zijn snelle schigt,
den valk Al met zijn scherp gezigt,
gaat hy hem daar voor meid,
zy gaan hem tog verspieden,
zy vangen hem met een stout bedrijf,
met bekken en klaauwen al in zijn lyf.
Den enen klauw in het lyf den anderen in het Sant
so staat hy genageld aan alle kant,
met klagen ende kermen,
dan schreeut hy og bermen
wraak ik ben een onnoozel dier,
Ter weereld heeft hy tog geen plaizier.
Hy pryst de ijagers van de ijagt,
die kome wel by dagen maar niet by nagt,
gelyk veel goede lieden,
die hem zoo verspieden,
met Strikke garen en nette groot,
Onnoozel zoo brengen zy my ter dood.
| |
[pagina 85]
| |
Daar word van hem veel moeite gemaakt,
om dat hy heel wat lekker smaakt
Ik arme haasye ik schep weer moet
Om dat word gegeten van het edel bloed,
Met hare Bankette,
zy myn op tafel zette,
en drinken eens een glaasye wijn,
wat kander dan nobelder zyn.
Hey is een diertje dat zoo wel smaakt,
tot Menschen behoeven is hy gemaakt,
in de pasteyen,
Sy hem doen berye,
Of een sou ie van zoo meenigerley,
van suiker of andere specery.
Hoe meenige Madam of Edele Juffrouw,
die drage mijn velletje ook voor de kou,
om handen om arme,
om alles te verwarmen
wat Draagd ter meenige mooyen hoet,
al van de Myn haartje zagt en goed.
Den Haas is raau en gezwind,
hy word gevangen met brakke en wind.
Oorlof gy jagers van het groene wout,
wel Als gy hebt gegeten van mijn haze bout,
Da Lustig wilt eens drinke,
en wilt dan om denke,
ter eren van dat Haasje jent,
Hier hoorte nou zyn Testament.
Hy plegt te loope in ’t groene veld,
sijn hertje dat was altyd ontsteld,
daar stont hy te klage,
Al in de groene hagen
en dat al by een watervlied,
en hier besluit hy zijn verdriet.
Den Heer tegen de Kok.
O Sentum Sentum,
Akker ellementum,
Keertum en wentum,
Acketen tum,
En bren um,
Dat ik van middag vrentum.
|
|