De nieuwe Amsteldamsche schouwburg
(ca. 1775)–Anoniem De nieuwe Amsteldamsche schouwburg– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
Des ik haar gaf,
Myn mooye tierelierelier ,
Myn mooye toereloereloer,
Mijn Herdersstaf.
Myn stafje greep zij aan,
Ik drukten haar heel teder,
Wyl ik haar borst zag gaan,
Al zagjes op en neder,
Ik gaf haar toen,
In ’t jeugdig groen,
Terstond een tierelierelier,
Terstond een toereloereloer,
Terstond een zoen.
Toen kusten zy my weer,
Met hare malsche lipjes:
Terwijl ik meer en meer,
Haar blanke toverklipjes
Bewegen zag,
‘k zei Engel, ag;
Hoor eens mijn tierelierelier,
Hoor eens mijn toereloereloer,
Voor mijn geklag.
Ik heb u menigwerf,
Mijn trouwe min gezworen:
Een min, waarom ik sterf,
Zo gij die nog wilt smoren:
Hoe menig lied
Speelde ik u niet.
Op ’t Herders toereloereloer,
Op ’t Herders riet.
Hoe menig droeve zugt,
Verzeld van bittere klagten
| |
[pagina 80]
| |
Zijn wel mijn ziel ontvlugt,
Bij dagen en bij nagten:
‘K zag mijn getreur,
Gesteld te leur.
Vlak voor uw tierelierelier,
Vlak voor uw toereloereloer
Vlak voor uw deur.
Hoe dikwijls, Hagenroos:
Gaf ik u de eerste bloemen
Uit Floras marmre doos:
Waar op Natuur kon roemen!
Ia nog bood ik
Aan u met schik:
Mijn beste tierelierelier,
Myn beste toereloereloer,
Mijn beste strik.
Zy zei ’t is waar ‘k beken ‘t
‘K heb u lang opgehouwen,
Schoon gij ’t onwaardig bent
Men moet niet ligt vertrouwen;
Die spreuk is nut,
Zo ik niet dut;
Kom in mijn tierelierelier,
Kom in mijn toereloereloer,
Kom in mijn hut.
Wij gingen zoetjes heen
En traden t’saam’naar binnen,
Wijl zy my wel te vreen
Beloofde weer te minnen.
Sy kreeg ter sluik,
Dan onder ’t luik,
Een fraaije tierelierelier,
|
|