De nieuwe Oost-Indische rooze-boom: zynde voorzien met de allernieuwste liederen, die heedendaags gezongen worden
(ca. 1785)–Anoniem Nieuwe Oost-Indische rooseboom, De– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
Op een aangename Vois.Daar was lestmaal een Jonge Spruit,
Die ging met haar Bruidegom uit,
Zy gingen Wandelen langs de Straat:
Het was 's Avonds alzoo laat,
Myn reeden wel verstaat,
Hy vroeg aan die schoone jonge Vrouw,
Of hy haar geryven wou.
De Bruid die sprak met goed Fatzoen,
Wat geryf woud gy myn doen:
Wy hebben nu zo lang gewagt,
Wagt nog een Dag of agt:
Dan is het al volbragt,
Als wy Getrouwt zyn, myn Hartje lief,
Dan ben ik tot u gerief.
Of de Bruid goede Woorden gaf,
De Bruidegom hield daar niet af:
Zy kroopen zaamen op een Pot-Huis,
Zo stil gelyk een Muis,
Zy maakten geen gedruis;
Maar eer het Spulletje was gedaan,
Moest de Bruid aan 't loopen gaan.
In 't Pot-Huis zat een Schoenlapper koen,
Die zou Lappen een oude Schoen,
Hy dogt al in zyn Gemoed:
Wat of 'er voor Gebroed,
Al op myn Pot-Huis doed,
Ik wil eens kyken door de scheur;
En dat zonder getreur.
| |
[pagina 69]
| |
De Schoenenlapper nam zyn Elst in zyn Hand
En stak hem door de reed van de Plank:
Met zo gaf de Bruid een Gil,
Zy riep myn Lief hou stil,
Myn Bil, myn Bil, myn Bil;
Want ik ben zo zwaar doorwond,
Dat het Bloed loopt langs de grond.
De Bruid die sprong van het Pot-Huis neer,
En zy riep myn Bil doed zo zeer,
Wel wat bent gy voor een Guit;
Sa komt daar dan maar uit,
Ik ben een jonge Spruit,
Dat gy myn steekt in myn Bil;
Dat ik niet graag hebben wil.
Wel als gy Luiden bent van Fatzoen,
Wat hebt gy op myn Pot-Huis van doen.
Daarom Bruid en Bruidegom net,
Gaat liever na jou Bed,
Dan werd je niet belet:
Maar kruip niet op een Pot-Huis,
Dan raak je niet konfuis.
|
|