De nieuwe Oost-Indische rooze-boom: zynde voorzien met de allernieuwste liederen, die heedendaags gezongen worden
(ca. 1785)–Anoniem Nieuwe Oost-Indische rooseboom, De– AuteursrechtvrijStem: Een Gelders Graaf, enz.De Winter is voorby gestreeken,
De Zomer die staat voor de Deur,
Die ons zo lieffelyk komt kweeken,
Met schoone Bloempjes zoet van Geur,
De warme Daagen Lief die koomen aan,
Kom laat ons Jaagen daar de Bloempjes staan,
Die cierlyk open gaan.
De Mey toont ons zyn beste Daagen,
Van Bloemen, Kruiden en van Gras,
Hy doed uitloopen de Groene Blaaden,
Van het lieffelyk Boom-Gewas,
Waar op het Diertje met een zoete Taal,
Zingt tiereliertje, maar den Nagtegaal,
Verciert het altemaal.
In 't Veld hoord men de Leeuw'rik Zingen,
Al kweelend vliegt hy na de Lugt;
In 't Duin daar ziet men Konyntjes springen,
Zy Leeven daar in zoet geneugt,
Het Mosze-prytje roept staag dief, dief, dief,
Het Honing-Bytje heeft de Bloempjes lief,
Zy staan tot zyn gerief.
Het Zwaluwtje met zyn snelle Wieken,
| |
[pagina 62]
| |
Vliegt als een schim straks hier en daar,
Zo dra den Dag begint te krieken,
Komt den gebekten Oyevaar,
Naar buiten vliegen, om te zoeken Aas,
Hy gaat bedriegen een Kikvors, die den baas
Speeld met een groot geraas.
Twee Schaapjes aan een tuig gestrengelt,
Die trekken zaamen eenen lyn;
Wat verder zit 'er een en Hengelt,
Daar diend patientie by te zyn,
Al zyn verlangen is naar Snoek of Baars,
Kan hy die vangen, houd ze voor wat raas,
Maar vangt zomtyds wat aars.
's Morgens kraait den Boer zyn Haantje,
Maar komt eens aan de Waterkant,
Daar ziet men 't wit geveerde Zwaantje,
Langs de Willige abondant;
De Vogeltjes Zingen booven in 't Geboomt,
De Visjes springen daar het Water stroomt,
't Is lust onder 't Geboomt.
't Is een lust om te gaan vermeiden,
Wanneer den Dag komt krieken aan,
Ziet men de Koeitjes in de Weiden,
Met zoete Melkje zwaar belaan,
Waar op het Boertje met zyn Huisvrouw past,
Hy neemt een snoertje, bind haar Beentjes vast,
Onslaat haar van de last.
Nu wil ik eensjes gaan besluiten,
Van al het geen ik heb gezien,
Aanschouwt de wonderen daar buiten,
Treed met uw tween, ik was alleen;
't Komt al van booven deeze zoetigheid,
Laat ons gaan Looven Godes Majesteit,
Tot in der Eeuwigheid.
|
|