De nieuwe Oost-Indische rooze-boom: zynde voorzien met de allernieuwste liederen, die heedendaags gezongen worden
(ca. 1785)–Anoniem Nieuwe Oost-Indische rooseboom, De– AuteursrechtvrijOp een aangename Vois.
Harmen.
Onlangs in de Maaneschyn,
Zoo ging Harmen langs de Straaten
En vond zyn Beminde Tryn,
By haar Buurvrouw staan te Praaten;
Hy niet luy zoo men denken kan,
Boog gelyk een Beleeft Jonkman
En sprak zyn Beminde an.
Pronkje van het Fransze Pad,
't Is me Lief dat 'k u mag spreeken:
Ach! Myn alderwaardste Schat,
Toont dog myn weer Liefdens teeken,
Meisje wilt my niet versmaan,
Kom laat ons in de ligte Maan,
Met ons twee wat Wandelen gaan.
Loop, verwaande zotte Bol,
Opperhooft van alle Dwaazen,
Zyn u Harzens op de hol,
'k Loof van ja, gy zyt aan 't raazen,
Weet u Haring hier niet braad,
| |
[pagina 28]
| |
Daarom keerd myn lieve Maat,
Weer na de Paszeerder-Straat.
Tryn ik wou wel om een Stoop,
Dat gy myn ook wou Beminnen,
Want als ik met Moszelen loop,
Speelen myn Verliefde Zinnen,
Steeds op u volmaakte Leen,
Daarom waag ik een blaauwe Scheen,
Zeg geen neen, zeg geen neen, zeg geen neen.
Wel myn lieve Moszelman,
'k Win met Zwavelstokken sneyen,
Vry meer als gy winnen kan,
Daarom wilt een ander Vryen,
Die jou weederom Bemind,
Want ik ben myn lieve Vrind,
Tot het Trouwen niet gezind.
Ach! Myn lieve Ziels-Voogdes,
'k Zweer u by myn nieuwe Waagen,
En ook by myn Moszel-Mes,
Dat ik wel zal zorg draagen,
Dat wy Leeven met fatzoen,
Ik zal voor u het Kosje bloen,
Zoete Tryn, ach! wilt het doen.
Meid ik Werk ook in de Baan
En aan 't Hyblok in de Zomer;
's Winters zal 'k om Turf gaan,
Na het Veen, ik ben geen Dromer;
'k Kan ook Netjes Braaijen trant,
Ach! Genaaden myn Liefde brand,
Als een Kaars in de Lappe-Mand.
Tryn.
Al kon gy nog eens zoo veel,
Nog zult gy myn niet Bekooren,
Harmen.
Lieve Tryntje 'k ben zo eel:
Ach! Zy vlugt en wil niet hooren,
ô! Daar is voor myn geen hoop,
| |
[pagina 29]
| |
Nu ik niet als blaauwtjes loop:
Dog ik geef nog weinig koop.
|
|