De Nieuwe Oost-Indische rooseboom
(1784)–Anoniem Nieuwe Oost-Indische rooseboom, De– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
Stem: Venus-Susje Jonk van Jaren.1.
KOmt zwierbollen en gy ligte knapen,
Nagtloopers in de hoek bekent,
Die op Venus schoole vreugde rapen,
Soo als ik altyd was gewent,
By ligte geselschappen te verkeeren,
Ik wou Bacchus God en Venus eeren:
Ik maekte van den dag myn nagt,
En heb soo myn Jonge tyd doorgebragt.
2.
Ik was een Ouderloos Kindje van weelde,
By myn Grootje opgevoed,
Die myn van de oude schyven deelde,
Grootjes Kindje zelden goed;
Ik gaf myn op een schooltje aen ’t Dansen:
Ik leerde pluggens ook Minnewet de Fransche
En daer van daen na ’t scherm-school,
’t Was ook myn meede maets Parool.
3.
Sy noemde myn het Haegsche Officiertje,
Ik was by de Hospesse wel bemind,
En ook van soo meenig Venus-diertje,
Soo lang als duurden Besjes splint,
Maer als de ouwe sloof kwam te sterven,
Kon ik geen Lepel-steel meer erven,
Sy had voor my al schuld gemaekt,
Eer sy uyt de wereld was geraekt.
| |
[pagina 69]
| |
4.
Besje was dood wat sou ik gaan beginnen,
En werken had ik nooit geleert:
Ik zag ’er twee om voor myn de kost te winnen
Daar ik veel geld mee had verteert,
Ik was de kerri en zy de slaven,
Moesten des avonds voor myn draaven,
Den een voor spys den aar voor drank,
Maar dat Fortuin dienden niet lank.
5.
Een van myn nigtjes raakte gevangen,
En als haar Snaartje dat heeft gehoort:
Zy bankte by myn door vrees niet lange,
Maar pakte stil haar biezen voort,
Ik stond versuft begon myn hoofd te krouwen,
En dogt wie kan op een Haer vertrouwen:
Ik was myn Slavinnetjes beide kwyt,
En had nog geen schatten by haer opgeleid.
6.
Ik had myn wel eertyds laaten onderregten,
Wie in ’t vermaarde Amsterdam,
Maar een snobele bol was om te vergten;
Wel in een Speelhuis dienen kan:
Ik vokte daar na toe ik had niet te verliezen
Ik ging Koo de Slaaf tot myn Hospes kiezen,
Dat was het spelletje regt voor myn,
Zy noemde myn voort Castelein.
7 ’k Wist met Flesschen wel om te springen,
Half leeg en dan weer vol,
Ik kon wel twee Stuivers meer bedingen
Als ’t de Jonkers scheelden in den bol,
Maakten zy krakeel of woudenze niet betaalen,
Ik ging tersond een entje brandhout haalen,
Sprak sa uit order van de Weerd,
Straks hier het geld datje hebt verteerd.
| |
[pagina 70]
| |
8.
Ik regeerden als Herder venus rammen,
En Cupidoos Schaapen na behoor;
Schoon die beesten in ’t jaar nooit teelden Lammen,
Ik weidenze voor het Minnekoor,
Ik schoor het vee na de wol haar gegeeven,
Het welk myn deet in vreugde leeven,
Hadden zy een goeden nagt gehad,
Zy deelden my meede van haer schat.
9.
Myn baes was Jonker van venus Weiden,
En ik als Herder of Castelein,
Ik moest ’t veer voor slaag of stoot bevryden,
En moest in ’t gevaar van myn leeven zyn,
Kwam ’er eens krakeel tot kloppen steeken sneijen,
De Hoeren uit de Baan ik moest ’er voort op reijen,
Ik agten ’t maar als speelen gaan,
Al kwam ’t somtyds op myn oogen aan.
10.
Ik telden dat beestig leeven voor weelden
Maar als genaakten den ouden dag,
Myn kragt was zwak ’t meisje myn verveelde
Yder myn met de nek aanzag,
Ik hoorde als wanneer ik ging over straaten,
Hoe dat de menschen van myn praaten,
Wat ik in mijn jonge tyd was geweest,
En hoe ik had geleeft gelyk als een beest.
11.
Ik had een Oorlogje, Gespe en drie ringe,
Dat myn eerst had gedient tot pronk,
Maer het moest wel haast na Jan-Oom springe,
Ik wensche wel dat ik nog was Jonk,
Ik zou myn zaak wel anders overleggen,
Had ik geluisterd na myn grootjes zeggen:
Maar het is met myn al te laat,
| |
[pagina 71]
| |
Geen oude Man komt in een jonge staet.
12.
Oorlof Konfraters die dit spel hanteeren,
En soo verslyt u jonge tyd,
In Bordeelen en Nagthuysen verkeeren,
Dat u te laet sal weesen spyt,
Danst nog vry het Haegsche Officiertje,
Brand u niet te veel aen Cupidootjes diertjen:
Eert Bacchus niet in de hoogste graet.
Toomt de Jeugt en houd de Middelmaet.
|
|