't Nieuw groot Hoorns lied-boekje, bestaande in veel stigtige en vermakelyke bruylofts liedekens
(1728)–Anoniem Nieuw groot Hoorns lied-boekje, bestaande in veel stigtige en vermakelyke bruylofts liedekens, 't– Auteursrechtvrij
[pagina 284]
| |
Toon: Het daget uyt den Oosten.Aan een van Idaas beken,
Had sig Aeneas Soon,
Eens heymelijk versteken,
Als kleijne Minne-goom
Hem hadde doen vermoeyen,
Door haar stoeyen
2 Als Venus ’’t schoone knaapje
Ontstelt lag door ’’t gewoel,
Bevangen met een slaapje,
In ’’t lommer digt en koel,
Daar lag hy jong en teder
Sig wat neder.
3 En om zijn sagte zijdjes
Een wolk hy henen schoot,
Van zoo veel bloempjes blydjes,
Van roosjes wit en root,
En bleef aan ’’t lieflijk slapen
Sig vergapen.
4 Terstont daar in gekropen
In haar vermand gemoet;’’
En eer zy ’’t wist geslopen
Adonis eerste gloet;
| |
[pagina 285]
| |
Dies ’’t vurig hart ontrusten.
d’’Oude lusten.
5 Hoe dik woud sy omvangen
Haar lieve Neefje teer,
En in haar armpjes prangen,
Dus plag, sey so, wel eer,
Adonis uytgelesen,
Ook te wesen.
6 Dog schroomende te steuren
Het soete sluymerend wigt,
En uyt zijn slaap te scheuren,
Zoo justen sy wel digt
De naast gelegen roosjes,
Al met poosjes.
7 De roosjes die ontstaken,
Beginnende terstond
Rondom haar blanke kaken,
Tot aan haar roode mond,
Veel kusjes in te amen,
Al te samen.
8 Vrouw Venus ging vergaren,
Dees levendige blaam,
Die niet als kusjes waren,
Als sy se raakten aan,
En voer met dit gewemel,
Zoo ten Hemel.
| |
[pagina 286]
| |
9 Dees schat had zy verkregen,
Maar dees Godin was mild,
En heeftse als een regen,
Weer mildelyk gespild,
En daar mee gaen bedouwen,
Schoone Vrouwen.
10 Dit is de soete waassem,
Op lipjes lief gesprengt,
Met dauw van geur’’gen aassem,
In ’’t roode rood gemengt;
Sie Minnaars veel kan geven,
Ia doet leven.
11 Wilt dan soo schaars niet wesen,
Mijn waarde Roosemond,
Met die gift uytgelesen,
Waar mee uw lipjes rond,
Zoo mildelijk van hier boven,
Zijn bedoven.
|
|