| |
Der Mannen Van-tyd.
’’k Mag my dan gaan waardig maken,
Wijl het dog moet zijn gedaan,
Want de tyd begint te naken
Dat ik moet uyt Vande gaan,
Meyt kom wil mijn schoenen krygen,
Laat u ander werk wat staan.
Liefste, wilt jou losjes rygen:
Vrolyk zyn vereyst ruymbaan.
Kryg mijn hoed en kouse-banden:
Maar ’’t geeft voor een man geen pas,
Want een man die past het Vanden
| |
| |
Als een jongen een kalbas.
’’k Sou ligt in gebreken blyven,
En dan raak ik in de ban,
Of gestodaarst van de Wyven,
Pm dat ik myn les niet kan:
Maar ik heb ’’t haar toe doen seggen,
’’k Ben niet beter als mijn woord:
Weg dan schrik wilt onder leggen,
’’k Sal ’’t bestaan kom Liefste voort
Laatse dog na ons niet wagten,
’’k Weet hoe my het wagten spijt,
Broek! hoe wil ’’k myn eer betragten:
’’k Laakte aars myn eer wel quijt.
Klopt niet hart de Vrouw mogt schrikken
Veel geluk Neef Efterweeg.
Blyf maar sitten, wilt niet schikken,
Gy sit my niet in de weeg,
’’k Sal myn nigt de Kraamvrouw
Segen, voorspoet, heyl en luk,
Moet u Poppe-kraam begroeten,
Broek? wat sal ik eerst gaan vragen?
Want ik deed wel eer myn woort.
Maar je kloekjes in jou dragen?
Ging de schuyt wat rasjes voort?
Hoe lang is het dog geleden
| |
| |
Datje samen bent getrouwt?
Tiend’’half maand of daar beneden?
’’t Kind is nu drie weken oud.
Hoe is ’’t kanje snagts wat rusten?
Is de na-kraam wel gegaan?
Quamen u ook vreemde lusten
Somtyds onder ’’t dragen aan?
En je bier, hoe moet dat wesen?
Kout of moet de kil daar of?
Deed de naween u niet vreesen.
Voor de…. stil! dat spint te grof.
’’t Kind dat doet my schier gelooven
Dat het veel te suygen heeft.
Zijn je speene ook vol klooven?
Dat is pijn daar ’’t al voor beeft.
Hoe is ’’t met jou Baker benje
Redelijkjes wel voorsien?
Baker! wel my dunkt ik kenje,
’’k Heb jou ergens meer gesien;
Maar hoe gaat het met jou eeten?
Weedom is nu gants vergeten,
Benje nu de Dakraam quyt;
Drinkje al wyn of zware bieren,
Of is ’’t hooft nog al te zwak?
Kan je man jou al wat vieren?
| |
| |
Doet hy jou al wat gerak;
Nigtje hoe is ’’t met jou borsten,
Vallen die wel somtijds toe?
Komt je Kindje somtyds dorsten?
Ia, het suygt hem mak en moe,
Wel, daar is dat lieve bekje,
’’t Ziet zo gauw gelijk een rot,
Wel wat dunkt jou van dat gekje;
Wat quelt my dat kleyne krot.
Og! og! og? het steld de noten,
Baker, kom doudynt het wat:
Wilt zyn hoofje niet ontblooten.
’’t Het gepist, ’’k geloof ’’t is nat.
’’t Zal misschien eens willen lurken
Kijk, hoe ’’t na de borsten vfat.
Baker zit wat op jou hurken
Voor het vuur, of in de mat.
Ie wat is zyn goedje kragtig,
’’t Is wel degelijkjes kant.
Ia het is hier wonder pragtig,
’’t Minste van jou Luyer-mand.
Dat zyn hemtjes, dat ’’s een kantje,
Dat is Linnen, je hoe fyn,
Dat ’’s een geestig navel-bantjen,
Dat ’’s een kap-doek van kantyn
Dat ’’s een flepje, net geparelt,
| |
| |
Siet de de ondermutsjes staan.
Ag! mijn oog is hier verdwarrelt,
Nigtje dat kan heel wel gaan.
Dat ’’s een kant, point de kanaalje,
Dat ’’s point de venise ziet.
Dat ’’s de nieuwe snoffe traalje;
Maar dat hantje ken ik niet.
Dat staat geestig, dat staat aardig,
Neen, mijn Moer, jy hebt verstant:
Heer wie weet wat wel is waardig
Maar wat vind ik hier nog leggen
Luyers van katoen, heel fijn:
Dog ik heb wel hooren zeggen
Datse zo wat vuurig zijn.
’’k Bidje zie, men seit van lekken,
Siet dat ferteltje is net.
Kraam-vrouw, neen, jy weet van rekken;
Nou u past het Kinder-bet.
Ie zoud tros de beste tarten.
Maar wat ’’s dit? wel wat ik vraag!
’’t Sijn maar doekjes voor het smarten,
Van een ouderwetse kraag.
Goe verschooning voor de Kinders
Is veel beter als cieraat,
Gout of pronksels doen veel hinders,
| |
| |
Daar ’’t gemak haar wel vergaat.
Nu mijn tijd die is verstreken:
’’k Wens u voorspoet al te zaam,
Ia dat gy in drie vier weken
Meugt ter Kerk-gaan uit u Kraam,
|
|