De nieuwe vermaakelyke gaare-keuken
(1746-1747)–Anoniem Nieuwe vermaakelyk gaare-keuken– AuteursrechtvrijZingende en kwelende verscheyde aardige en boertige liederen en ernstige gezangen. Alle op bekende voyzen. Noyt in deze order zo Gedrukt. IIIde stuk
[pagina 87]
| |
Stem: O Engeland wat droefheyd groot,
ACh treurd nu vry aan alle kant,
Nu is het tijd van treuren,
O Hemel doet ons nu bystand,
Sluyt Vensters ende Deuren,
Hier is een droefheyd over groot,
Want Konink William is Dood,
De droefheyd die zal geve,
Dat gantsch Europa beve.
Daar leyd nu onze Iosua,
Een Held der Aller-helden,
Die voor ons Vryheyd voor en na,
Altijd zijn Leven stelden,
O Groot verlies! ô Protestant,
Uw Scherm-heer voor 't Geloof en Land,
Die is uw elaas ontnome,
O Droefheyd om te schroome.
Wat heeft hy niet al uyt-gestaan,
Te Water en te Lande,
Als hy naar Engeland zou gaan,
En weer na Hollands Strande,
| |
[pagina 88]
| |
Wat was dog anders zyn begeer,
Als om de Christelijke Leer,
En Land en Steen te hoeden,
Voor 's Vyands wreedlik woeden.
O Vorst! ô Held, ô Konink groot,
Moest gy ons nu begeven,
Daar wy zitten in zo een nood,
Godt weet wat nu bedreven,
Nog zal worden van de Vyand,
Die al zijn kragt' heeft in-gespand,
Om ons en andere Landen,
Te Roven en te Branden.
Geen wonder datme Weend en schreyd,
't Is niet over te kome,
Dat zo een trouwe Majesteyt,
De dood heeft weg genomen,
O Mensche-moorder ziet gy niet,
Wie dat gy uwe Pijl toe schiet,
Maar schoon gy hem doet sneven,
Hy zal weer Eeuwig leven.
Hy zal nog grooter Konink zijn,
In den Hemel hier boven,
Daar zal geen Dood, geen Hels-fenijn,
Hem van 't Leven beroven,
Hy zal genieten daar tot loon,
Geen Aardsche, maar een Hemels-kroon,
Voor al zijn trouwighede,
Die hy over-al dede.
Hy was naast Godt ons Scherm-heer,
Ons Prins en Engelands Konink,
Hy rijsde altoos heen en weer,
Hiel hier en gunst zijn Woonink,
Nu missen wy hem alle by,
Ach! wat geeft dat een naar geschrey,
| |
[pagina 89]
| |
By ons en Engelande,
Om zo een dierbaar pande.
Ach wat is dit een zwaare slag,
Al voor de Protestante,
Men hoord een droevig naar geklag,
Van haar aan alle kante,
Daar zijn der die over dien Held,
Van Traanen schier hebben gesmeld,
Dat zy haar Hoog-gebooren,
Zo droef hebben verlooren.
Hoe heeft hy niet het Rooms-gebroed,
In Engeland doen wijken,
Daar hy voor waagde Lijf en Bloed,
En duyzende van blijken,
Gaf hy ons door zijn dapperheyd,
Geen wonder dat zo word beschreyd,
Zijn Dood op deze teyden,
Wie weet wat men zal lijden.
Nu is Konink en Koningin,
Allebey by den Heere,
Die Kerk en Land door trouwe Min,
Zo heerlijk hiel in eere,
ô Dat me 'er nog een Spruyt van had,
Die Moeder en Vaders deugd bezat,
Als die twee braven Helden,
Men zoud 't zo zwaar niet melden.
Maar neen nu is d'Oranje-stam,
Geheel en al gebroken,
Die lieve Konink William,
Sprak eer zijn Oogen loken,
De hooge Lords, nog aldus aan,
Om Holland trouw'lijk by te staan,
Indien de tijd haar naake,
Om in d'Oorlog te raake.
| |
[pagina 90]
| |
Doen vraagde hy zijn Doctors daar,
Of zijn tijd niet snel korte,
Och ja! zeyden zy al te gaar,
Met Traanen die zy storte,
O Lieve, lieve Majesteyt,
De Dood staat haast voor uw bereyd,
Wilt dog uw dierbaar Leven,
Aan Godt nu over geven.
Hier op genood hy 't Avond-maal,
En sprak met Woorden bange,
O Heer is 't dat gy mijn nu haal,
Zo wil mijn Ziel ontfange,
En zo ontfong hy dat nog bly,
Maar geen drie Uuren leefden hy,
Na dat hy 't had gekregen,
Heeft hy de Geest gegeven.
Nu hebben zy de Prinsses Anna,
Tot Koningin gekregen,
Geeft Heer dat zy die wegen ga,
Als haar Suster verheven,
Op dat dees zwaar en droeve Slag,
Door haar bestier 't verzoete mag,
Wilt dat ô Heer dog geven,
Op dat men in vreed' leven.
|
|