De nieuwe vermaakelyke gaare-keuken
(1746-1747)–Anoniem Nieuwe vermaakelyk gaare-keuken– AuteursrechtvrijZingende en kwelende verscheyde aardige en boertige liederen en ernstige gezangen. Alle op bekende voyzen. Noyt in deze order zo Gedrukt. IIIde stuk
[pagina 10]
| |
Stem: Wanneer de Zon zijn Paarde mend.
ACh, ach, wat zijn de Nimphjes zoet,
Wanneer zy zijn Agtien Iaar,
Ze benne net als Melk en Bloed,
Maar zeker ze loope gevaar,
Want ziet dan kreygenze Vryers,
De Meysjes zijn Ieugdig en bly,
De Vryers dat zijn verlyers,
Zy krouwen de Meysjes op zy.
Wanneer Nephtunus Zoute-vloed,
My had aan Land gebragt,
Zo kwam ik bly en wel gemoed,
In 't Haagje zeer onverwagt,
Daar zag ik een Nimphje treden,
Zy was van Rotterdam,
Volmaakt van Lijf en Leden,
Dog zeer onnozel als een Lam.
Haar Voorhoofd was als een Yvoor,
Met Krulletjes vercierd,
Haar Oogjens klaarder als Auroor,
En wierden geestig bestierd,
Want ziet zy waaren vol Lonke,
En zage geduurig op mijn,
Dies heb ik de Minne-vonke,
Gedronken in, gelijk de Wijn.
| |
[pagina 11]
| |
Dit Nimphje beviel m'wonder wel,
Dies kost ik niet van haar gaan,
Als ik aanzag haar blanke Vel,
Hier om sprak ik haar aan,
Dies nam ik dat zoete Liefje,
By haar Sneeuw-witte Hand,
Ik zeyder mijn lieve Diefje,
En Cupido stookten de Brand.
Dit Nimphje wierd door 't Kusse warm,
Zy sprak 'er Beminde van mijn,
En greep my in haar Fluweele Arm,
En zey laat ons vrolijk zijn,
Wy benne te zame getreden,
Na boven op een Salet,
Wy waaren heel wel te vreden,
En gingen te zamen na Bed.
Hier hebben wy malkander bly,
Zeer minnelijk toe Gekust,
Wy stelde alles aan een zy,
En waaren geheel gerust,
Maar denkt hoe ik haar Kuste,
Voor haar' Lipjens rood,
En hoe zagjens dat ik ruste,
Op haare Borsjes blood.
Vaar wel Cornelia mijn Bruyd,
Vaar wel ô lieve Meyd,
Ik schey der met het Zingen uyt,
Tot op een ander teyd,
Maar ik zal alteyd gedenke,
De Liefde van uw ô Maagt,
En uw hier mede beschenke,
Zo het uw maar behaagt.
|
|