De nieuwe vermaakelyke snuyf-doos, zynde versiert met veelderley zoort van aardige en aangenaame gezangen
(ca. 1750)–Anoniem Nieuwe vermaakelyke snuyf-doos– Auteursrechtvrij
[pagina 90]
| |
Stem: Laat Phebus in het Morgenrood.
Dafnis.
Hoe Kloris, hoe zoo vroeg in ‘t Veld
Wie heeft in slaap u komen storen?
Of heeft de Liefde met geweld
U na mijn Minneklagt doen hooren?
2.
Kloris.
Neen Dafnis, neen de dart’le min
Is overlang van my verwezen:
Dat boefje laat ik niet weer in,
Zoo hoef ik nooit zijn Pyl te vreezen.
3.
Ik haat de minnerazerny:
En hou mijn vryheid buyten banden.
Wat baart het harssenloos gevry
Op aard ons meer, als spot en schanden?
4.
Dafnis.
Noemt gy de Liefde razerny.
Die al de Weereld kan bekooren?
Ach! dat ge eens voelde wat ik ly,
‘k Zou u wel anders zingen hooren.
5.
Kloris
Ja ‘k noem de min een snoo tiran,
Een vuile pest, een ritse Sater.
Deed ieder een hem in de ban,
Zoo plaagde ons nooit die Vreugde hater.
6.
Om dat de min u harssens quelt:
Daarom kunt gy me niet vermaken
Gy legt me altyt aan ‘t oor en lelt;
Van met u in dien gloed te blaaken.
7.
Daar anderzins, indien gy vry
Gelyk als ik, gestaag woud leeven;
Wy vry van alle slaverny,
Aan vreugd ons zouden overgeeven.
| |
[pagina 91]
| |
8.
Dafnis.
Wat vreugd kenje, zonder min:
Gaet waer je wild, ter Weereld zoeken?
Ons leeven nam hier door begin;
En zoud ge deeze drift vervloeken?
9.
‘t Mind alles wat hier leeven heeft:
bezie ‘t Gediert in Bos en Velden.
Wat in de Lugt of ‘t Water zweeft:
Elk weet zijn Minnevlam te melden.
10.
Bezie de Kruyden op het Veld,
De Bloempjes staan van Min te blaken.
Elk voed het lieve Min geweld.
En zou dat nooit uw hartje raken.
11.
Neen Kloris, trots u teegen zin:
de Liefde doet hier alles groeijen.
De blaadjes kraaken zelf van Min,
Die in uw Hof en Bomgaart bloeijen.
12.
Kloris.
Wel wat vertelt een Minnaer niet:
Om slegte Nimphen te bekooren?
Neen Dafnis ‘t is wel meer geschied
dat wy van Min u zingen hooren.
13.
De Hemel geeft ons ‘t Veldgewas,
En ‘t Aardryk levert Kruid en bloemen.
Maar hoe de Min hier komt te pas;
daar hoor ik u alleen van roemen.
14.
Dafnis.
Het zaad in vrugtbare Aard gezaait
Beminde Kloris doet wel teelen.
Hier door is ‘t dat gy Vrugten maaid.
Kloris. Hoe kan de Min daar onder spelen?
15.
Dafnis.
De Min alleen weet met zyn gloed
In ‘t Aardryk schoot een brand te onsteken.
Natuur, die ‘t Zaad daer leeven doet,
Moet door dat vuur haar Schepsels queken.
16.
Dus geeft, gelyk in baarens nood,
Het aardryk haar Gewassen booven,
| |
[pagina 92]
| |
Maar mogt ik uyt u Roozeschoot
die Vrugtbaarheid my ook belooven!
17.
Natuur zou op die zelve wyz’
de Teelzugt u wel haast doen leeren.
de Liefde strok dan wis den prys,
En deed u haar geheymen eeren.
18.
Kloris.
Weg Dafnis, weg, uw yd’le praat
Maakt, dat ik altyd u zal haaten.
Dafnis. Maer, trots u afkeer, en u haat
Zal ik u egter nooit verlaaten.
19.
Kloris.
de Min komt altyd tyds genoeg.
Dafnis. ‘t Is ydelheid zijn Jeugd te spillen.
de Liefde komt ons nooit te vroeg.
dan voor die nimmer minnen willen.
20.
Kloris.
Myn Jeugt belooft me nog wat tyd.
Dafnis. Maar als die tyd eens is verlopen.
dan zyt gy Jeugt en Schoonheid guyt.
Wat is ‘er, meenje, dan te hoopen?
21.
Kloris.
Een vry, en onbezorgt gemoed.
Dafn Een hartseer die u staeg doet guynen,
dat gy de liefde Minnegloed.
Zoo vrugteloos hebt doen verdwynen.
22.
Kloris.
Maer waerom my nu juist gevryd,
daar ik tog nimmer zoekt te minnen?
Dafnis. Wanneer gy uyt de wereld zyt,
mag ik by and’ren eens beginnen
23.
Kloris.
Dat zy zoo, ‘k houw mijn vryigheid;
Gy zult me nimmermeer beleezen:
Dafnis. Had dat uw Moeder ook gezeid;
Gy zoud niet in de Weereld weezen.
24.
Kloris.
Ach Dafnis! ach myn hart dat beeft!
Dafnis. Een teyken, dat gy moet beminnen.
Kloris. Wat of ‘er door mijn leeden zweeft:
Ik ben geheel ontsteld van zinnen.
| |
[pagina 93]
| |
25.
Dafnis.
Betrouw u schoonheid aan myn hert
Dat u zoo lang heeft aangebeeden.
Kloris. Ach! ach! ik voel de Minnesmert.
Dafnis. Zoo laat u eenmaal overreeden!
26.
Kloris.
Hoe, kan ik dit niet wederstaan?
Dafnis. Neen, zoo gezyt een Mens geschapen.
mijn Kloris, laat u raan
Want teegen Liefde is Geweer nog Wapen.
|
|