De nieuwe vermaakelyke snuyf-doos, zynde versiert met veelderley zoort van aardige en aangenaame gezangen
(ca. 1750)–Anoniem Nieuwe vermaakelyke snuyf-doos– AuteursrechtvrijOp een zeer aangename Vois.Lest op een tyd, was ik verblyd;
Quam ik tot Mechelen binnen getreeden,
Spoedig en ras, net op zyn pas;
Even doen het daer Kermis was:
Daar hoorde ik veel Jong-Gesellen,
Aardige klugjes en sprookjes vertellen;
Het was van Jonker Oomen Kouzyn,
Vrienden gy weet wel wie dat ik mijn:
het zalder u aangenaam zijn.
Al wat ik dee, al wat ik vree;
Jonker trok met zijn Liefje na buyten,
Wyt van de kant; fris figelant:
Daar hy toen zijn Netje uytspant;
Al waar hy toen met behaagen,
Lustig op zijn Fluytje geslaagen:
Dat Fluytje dat ging ‘er al’ kwak, kwak, kwak?
Hy dagt wat te vangen op zyn gemak;
maar ziet hem het zweet uytbrak.
Hy sprak Godin, toont my maar min;
Want u poezele lonkende oogen,
| |
[pagina 94]
| |
Ach zoete Meyd, hebben deez’ tijd;
my van de Kermis afgeleyd,
En nu heb ik naar u behaagen,
Lustig al op mijn Fluytje geslaagen:
myn Fluytje dat ging ‘er al kwak, kwak, kwak?
Om wat te vangen op mijn gemak,
Tot dat mijn het zweet uytbrak,
Maar ziet een Boer, lag op zijn loer;
Zelfs de Meester van dat Kooren;
Die zy wel Vrind, wat benje gezind;
‘k Versoek dat gy u Netje opbind:
Zoekt gy het Kooren zoo te veragten,
Daer ik een heel jaar na moet wagten;
Gy zyt ‘er te kenbaer, Vogeltje syn;
Gy zyt een Jonkertje van Oom Kouzijn:
die zal het niet aangenaam zijn.
Hy sprak wel Baes, maakt geen geraas;
Ziet myn Godin die vlugt in het Kooren;
Klapt het tog niet, tot mijn verdriet;
Wat ‘er van daag hier is geschied.
Want mijn Papaatje zou zeeker kyven,
Ik zal wel uyt u Koorenland blyven:
En hy gaf ‘er den Boer figeland,
Met vier Schellingen in zijn hand;
En stak ‘er zijn Schuytje van kant.
Deezen Boer styf, liep na zijn Wyf;
Wyf ik moet u wat nieuws verhaalen;
Agter ons Hek, op het vertrek;
Daar zag ik een aardig bestek:
daar waaren ‘er twee om Quaertels te vangen,
Ik hebze vier Schellingen af doen langen:
Maar zijn Godinne die vingten met spoed,
Ik hadze met ‘t zelfde Water begroet;
De vrouw zey Jan dat is goed.
|
|