De nieuwe vermaakelyke snuyf-doos, zynde versiert met veelderley zoort van aardige en aangenaame gezangen
(ca. 1750)–Anoniem Nieuwe vermaakelyke snuyf-doos– AuteursrechtvrijStemme: Leertze van den Zanger.
Jongman
Ach schoonste Engelin!
Ach troost van mijn gemoet!
Ey toont my dog eens wedermin,
dat bid ik u met ootmoet:
Ik slaef al van u Schoonheid,
Bid al om u Trouwen zoet,
| |
[pagina 86]
| |
‘k Heb u zoo lang gevryd,
g' Hebt my altyd ontzeyt,
den Hemel zal ‘t getuygen,
Wat een droeven minnaer leid,
de Zon, en de Maen,
en de Sterren in ‘t Firmament,
die neem ik tot getuigen,
in myn smert en droef ellent.
Dogter.
Ach Jongman zwygt dog stil!
Ben ik u aangenaam,
‘k ben dog niet tot u Wil,
daarom wilt op een ander gaen;
‘t is nog geen tyd van paaren,
Want myn beste vreugt komt aan:
In ‘t fleur van mijnen tyd,
Nog liever wat gevryd,
Als my zoo te begeeven in den Huwelyken stryd,
Want als men zit in de banden van den Trouw,
dan is ‘t adieu pleysier,
‘t is meestendeel vol druk en rouw.
Jongman.
Waarom ô fiere Maagd!
Het Houwelyk veragt,
daar ik onweerden Minnaar nu zoo lang heb naar getragt:
Lief gy zult mijn doen sterven zoo gy mijne gunst veragt:
Princes al van mijn Ziel,
ô Beeld daer ik voor kniel!
‘k Hoop u nog te beweegen van u booze quaade wil:
Ik wil, en ik zal, en ik zweer, en ik moet,
U jonk Hert nog beweegen,
eer dat het een ander doet.
Dogter.
Jongman u woorden zoet,
en al u loos gevry,
en zullen my niet trekken in die groote slaverny,
Wat komt gy met my gekken,
staakt dan al u loos gevly,
Zou ik zoo jonge Meyd,
Verslyten zoo mijn tyd,
met grollen en met prollen,
en dat droef Kinder gekryt,
Want als gy zijt,
in het Huwelyk vol spyt;
| |
[pagina 87]
| |
Dan is ‘t adieu plaisier,
Adieu dan zoete Libertijd.
Jongman.
ô Vreede Tygerin,
Wie heeft u opgevoed?
Dat gy niet en wilt hooren,
Die hier leyd in traanen bloed,
Ik zal my nog vermoorden,
Zoo gy my geen troost en doet:
Neemt hier erempel aan,
Zoo Piramus heeft gedaan
Al om zijn schoone Cysve,
Hoort eens wat hy heeft begaan,
Neemt dan een Zweerd en kapt my van lid tot lid,
Mits ik niet mag genieten die mijn jeugdig Hert bezit.
Dogter.
Houd op en schreyd niet meer,
Jongman ‘t is meer als tijd,
‘k Zal u mijn Trouwtje geven
Ik zie u Opregtigheid,
Met u zoo wil ik leven,
Ja tot dat de dood ons scheyd:
Daar is mijn Regterhand:
Neemt die op Trouw te pand,
Mijn Trouw is u geschonker,
Want gy hebt de overhand:
Door u standvastigheid,
Hebt gy ô lieve Vriend,
mijn jeugdig Hert gewonnen,
En gy hebt het wel verdiend.
Besluyt.
Hy kuste haar de hand,
En viel voor haar te voed,
En zey mijn Alderliefste,
Nu verkwikt gy mijn gemoed,
Ziet wat een regte Minnaar om zijn Minnaresse doet:
Parnassus Berg met vlyd,
vervult met Vrolijkheid,
Laat. Bas Violen klinken,
dat men nu een dansjen leid,
Speelt overluid,
Op Violen:
Harp en Fluit;
En dan nog eens gedronken de gezondheid van de Bruid.
|
|