De nieuwe vermaakelyke snuyf-doos, zynde versiert met veelderley zoort van aardige en aangenaame gezangen
(ca. 1750)–Anoniem Nieuwe vermaakelyke snuyf-doos– AuteursrechtvrijVoys: Van de Zwermer Mars.Wat vreugd, wat geur, wat aangenaamzaamheid:
Geeft de Mey ons met haar Lentetyd?
Wyl de Nagtegaal: Met zijn held’re taal;
Verquikt de Diertjes altemaal:
Hy zingt lustig en reaal:
Grof en fyn en musicaal;
Waar voor het Vee van vreugd opspringt,
Het Pluym-gedierte by daage zingt:
Altemaal: Soet ter taal,
Vroeg en laat: inderdaat;
Van ‘s morgens dat den dag opgaat,
Ieder Vogel op zijn maat,
En den Uyl by avond laat.
| |
[pagina 84]
| |
Alle Vrugten en Boomen staan in haer fleur
En de Bloempjes die geeven een zoete geur;
Al het groen Gewas: Aan de Water-plas;
Springt het Fonteyntje als een glas.
Hoe schoon staat het Graan-gewas,
Ook de Klavers en het Vlad?
Door den Dauw bepaereld heel charmant,
Elk druppel blinkt als een Diamant:
Ziet elk Paar: Treed te gaar,
In de Mey: Even bly,
Al met een Liefje aan zijn zy;
Philis speelt een melody,
Op zijn Hoboi en Schalmy.
Diana trekt gestaadig op de Jagt;
Om het Wild te schieten dat haar ‘t beste dagt;
Bacchus schenkt het Nat: Uit een zuiver Vat,
Waar van dat haer veel drinken zat;
Die dan vallen op hun gat,
En de Bloem hof dus beklat.
Catryn die weyt het op Adriaan,
maar die Schoone heeft ‘t haer zelfs gedaen;
Ach wat raed: ‘t Is te laat.
Dries en Griet, Kyven niet;
Zy zeggen ‘t is met vreugde geschied
dat wy vielen in het Riet,
Want na lachen komt verdriet.
Zoo haast als doorbreekt de gulde Zon,
Zag men Philis, Leander, en Coridon,
Met haer Liefjes plaisant:
t’ Zamen hand aan hand,
Wandelen langs een Waterkant;
daar zy spreeken met Verstand,
Van den Huwelyken band;
| |
[pagina 85]
| |
Zy zetten haer zomtyds in het Groen,
‘t Is om haer zoete Lusjes te voldoen.
Venus Wigt: Met zijn Schigt,
Komt gezwind: Als een wind,
hy zoekt tot hy zijn Liefje vind,
En geeft aan dat zoete Kind,
dan de Bloem die zy bemind.
Men ziet den Boer nu werken op ‘t Land,
die met vreugd geduurig zaaid en plant;
En den Hovenier: Siet men met plaisier,
De Bloempjes plukken na de zwier:
Venus blaakt door ‘t Minnevier,
Wyl Bacchus ons geeft lekker bier
de Scheepjes laveeren wel door de Zee;
En de Visjes die zwemmen tot aan de Rhee,
Ziet elk Paar, by elkaar:
Zijn verblyd in deez’ tyd,
door d’ aangenaame Groenigheid.
Jonkmans toont ook wie gy zijt,
doorbrengt de Mey met lustigheid.
|
|