De nieuwe vermaakelyke snuyf-doos, zynde versiert met veelderley zoort van aardige en aangenaame gezangen
(ca. 1750)–Anoniem Nieuwe vermaakelyke snuyf-doos– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
Stem: Hoe speelt my de Min.Lieffelyke Herderin,
Gy bent dien ik min,
Uw lieffelyke wezen,
Kan mijn Hart genezen
Want gy staet in mijn zin,
Door uw minnevonken,
Word ik van liefde dronken,
Ach mijn Zielsvrindin,
Uw Schaepjes in ‘t Wout,
Zal ik helpe weyde, En nooit van u scheyde,
Ach myn Zielsvrindin,
Ik zal overal, door Berg en Dal,
Tot aan de klaare Beken,
U van liefde spreeken,
doet my dat geval:
Help mijn smart draagen,
daer ik met behaagen,
U voor danken zal.
2. Gy bent een Prins van ‘t Land,
En hoog van verstand,
en ik een Harderinne,
Waer zijn uwe zinne?
‘t Is maar geyle brand,
Om my te verleyde,
Van Schaapjes en Weyde,
En myn eer van kant,
dan ging gy naer ‘t Hof,
Gy liet my in schanden, Waer zou ik belanden?
Verexcuseer my dog:
Ik blyf in het Wout, By mijn Herders stout,
daer ik vreugd kan raapen,
Met veel Herders knaapen,
In het Gras bedout,
En gy in het Kalessen,
Met veel Princessen,
daer gy u staet mee hout.
3. Lieffelyke Herderin,
staak u stuurse zin,
Om my te verstooten,
Ik hou van geen Grooten,
Maer van een Boerin,
met lieffelyk queelen,
Kunt gy mijn Hart steelen,
Ach mijn Zielsvriendin!
| |
[pagina 80]
| |
Met ‘t speelen van een Lied,
En ‘t vlegte van Kransen, doet gy mijn Hert dansen,
Op een Herders Riet:
Ik haat ‘t vuyl gejagt, Van de Hooftsche pragt,
In ‘t Wout is mijn leeve,
Daarom ‘k my begeeve,
Onder uw zoet gezag,
Met uw Herdersknapen,
daar ik vreugd zal rapen,
Zo lang ik leeven mag.
4. Prins hoe kon ‘t geschien?
Wilt dog van my vlien,
En zoekt uws gelyken,
En vryd na een Ryke,
Die u beter dient,
Gekleed in zyde Kleeren,
‘t is beter u begeren,
Met veel fyn Gesteent,
Als een Boerin van ‘t Land,
Wat vreugd kan die geeven? Altyd in ‘t wild te leeven,
Daar u de Zon verbrand,
door Reegen en Wind, U dog wel verzind,
En veel Donderslagen,
Moet gy al verdragen,
Hoe bent gy zoo blind?
Waer zyn u gedagte?
Dat g’ uw minneklagte,
Stort aan een Herders Kind.
5. Princesse van ‘t Wout,
Een penning van Goud,
Neemt die uyt myn handen,
Tot trouws onderpanden,
In dat groene Wout;
‘t Is myn Vaders Wapen:
Tot vreugd van u Knapen,
In het groen bedout:
‘k Zweer by God Jupyn,
U nooit te verlaate, Maar staag by uw waake,
Tot wy zyn getrouwt:
‘k Zal u in plaats van ‘t Groen, veel meer eer aandoen:
Met Parels Juweele,
Zal men u mee streele,
Daer toe styf van Goud:
Een Fontansieschoone,
Zal ik u beloone,
In plaats van ‘t groene Wout.
6. Prins ik ben te vreen,
ik zal met u treen,
Myn Schaapjes verlaaten,
En myn Herdersknaapen,
Staak dog u geween,
| |
[pagina 81]
| |
Gy hebt u verlangen,
Wilt mijn trouw ontfangen,
dien ik u verleen,
Een kroontje zeer net,
Van Herders gevlogten, Cierlyk van Bogten,
Van Roos en Fiolet:
En veel Bloeme schoon, Daar ‘k u meede Kroon,
Hier onder den Hemel,
In het zoet gewemel,
Van veel Vogels schoon;
Die u verblyden,
Onder het zoet stryden,
Met een Lauwerkroon
|
|