De nieuwe vermaakelyke snuyf-doos, zynde versiert met veelderley zoort van aardige en aangenaame gezangen
(ca. 1750)–Anoniem Nieuwe vermaakelyke snuyf-doos– Auteursrechtvrij
[pagina 59]
| |
Stem: O Al de oude Wyven.Men ziet nu veel meisjes zwieren,
Zy gaan als een Paauw zoo prat,
Sy moeten volgen de manieren,
Al hadden zy geen hembd aan ‘t gat,
zy buigen en nygen,
het is om te krygen,
Hier wel op let,
Hier wel op let,
voor al haer schoon paleren,
Eenen Jongman in het net.
Merkt hoe zy het Hooft paleren,
Al om dat het mooi zou staen,
Smorgens zy haar tyd passeren,
Om smiddags aan den trant te gaen,
met krullen en prullen,
En meer palullen,
Is dat niet net,
Is dat niet net,
daar by het hair gepoedert,
En het aanzigt geblanket.
Met veel moesjes op de wangen,
En de Kuifmuts op de kop,
Een Sainaer om het gat gehangen,
Om den hals een valsche strop,
van loense Pendanten,
of dyamante,
En nog al meer:
En nog al meer:
Groene Koussen met witte klinken,
muiltjes kort van overleer.
En sy hebben in haar tuiten,
Eene vrong na het nieuwst fatsoen,
En een hembd van dertien duiten,
dragense om maar me te doen:
Want aers ô Goden,
Lag haest de moden,
Geheel ter neer,
Geheel ter neer,
daarom meisjes wilt vry prokken,
Want ik gun aan u die eer.
| |
[pagina 60]
| |
Ook ziet men veel Jongmans zwieren,
Gelyk krullen by de weg,
Zy volgen ook de manieren,
Luisterd met wat overleg,
Zy steken haer hairen,
om te bewaren,
in eenen zak,
in eenen zak,
daar zy het mee besparen,
Het is voor haer een groot gemak.
Zy draegen ook in haer pruiken,
staerten van een half el,
die zoo na de poeder ruiken,
Als de muskes van mijndel,
Nog meerder strassen,
Zy dragen jassen,
van rood en blaeuw,
van rood en blaeuw,
en van meerder soort van Laken,
Het zy Leverkleur of Graeuw.
En zy dragen op haar handen,
Lobbens van fyn Neteldoek,
maar het is een groote schanden,
Somtyds een gelapten broek,
met lappen en leuren,
met gaten en scheuren,
dit is de fleur,
dit is de fleur,
Zy dragen ook nieuwe schoenen,
Van een oude Reperateur.
Zo loopen ook deeze kwanten,
met een half hembd om het Lyf,
Het geen is gezoomd met kanten,
dog van onderen staanze styf,
van Luizen en Neten,
wilt niet vergeten,
is dat niet mooy,
is dat niet mooy,
Zy slapen op Ledikanten,
En haar bed gevuld met hooy.
|
|