De nieuwe vermaakelyke snuyf-doos, zynde versiert met veelderley zoort van aardige en aangenaame gezangen
(ca. 1750)–Anoniem Nieuwe vermaakelyke snuyf-doos– AuteursrechtvrijStem: Ons Besje die zouder gaan trouwen.Wat hoor ik den Menschen al praten,
Als zy my zien door de stadt,
Of dat ik zingen op marcen laf straaten,
Elk, elk segter al ditten of dat.
Sy noemen my strooijen Jonker,
‘k Bender wel me in mijn schik,
Dit segt al menige kalen pronker
Die, die is nog veel kaelder als ik.
Men vind zo veel drooge brood Jonkers,
die sparent uyt haren darm
Met goet Galon op hun kleet deze pronkers,
En, en ‘t Hoetjen dan onder den arm.
Ik dagt eens mijn gelt te gaan sparen,
En koopen gouden galon,
Maar ik gaf myn gelt aan den waard te bewaren,
Schoon, schoon ik menig dubbeltjen won.
Sou ik het myn buykjen ontstelen,
Neen vrinden ‘k heb hem te lief,
In plaats van goud ik zal strooy jonker spelen
En, en geven myn buyk zyn gerief.
| |
[pagina 17]
| |
Een Kleermaker heeft my bekeven,
Noemden my kaalen Gascon,
Hy seyd wie kan met den afval hier leven,
En, en dat met u strooje Galon.
Het suyders Ambacht dat zou slegt zyn,
Dat deze mode begon,
Ik en wou dan geen Kleermakers knegt zijn
Daar, daar is geen profyt aan ‘t Galon.
Want als ‘er niet valt te cabassen
Tien stuyvertjes daags is niet veel,
Betaalt u kostgelt het slapen en ‘t wassen,
Dan, dan blyft niet veel voor de keel.
Daar wort wel met entjes galonnen,
Van gout of zilver draat,
Menigen schoone ryksdaalder gewonnen,
Raad, raad wie dat ‘er mee pronken gaat.
Ik heb daar niet vooren te vreesen,
Schoon mijn galon is wel mooy,
Wel wie sou dan eenen dief willen weesen,
Om, om zoo een kleyn endeken strooy.
Den Suyder die mijn kleet gemaakt heeft,
‘t Was zoo een eerlyk Man,
‘k Geloof niet dat hy daar iet van gepakt heeft,
Daar, daar en is geen winst genoeg an.
Veel kaale Gascons gelyk heeren,
Loopen door de Stad onbedogt,
maar durven niet voor de Winkel passeren,
Daar, daar hun schoon Galon is gekogt.
Schoon myn Rok met strooy geboort is
‘k Heb hem gekogt en betaald,
‘t Is beter als een met goud die gehuurt is,
Of, of ook op de pof wel gehaalt.
| |
[pagina 18]
| |
‘k Was lest in gevaar van myn leven,
Drie sielen deden my aan,
Sy seyden wilt ons den rok aanstonds geven,
Of, of ‘t is met u leven gedaan.
‘k Sy vrinden gy zyd al bedrogen,
Want myn Galon is maar strooy,
Gelooft my niet maar komt ziet niet u ogen,
Schoon, schoon dat in den blinkt zo mooy.
Sy spraken hoe konje zoo liegen,
Terstont zy vatten my aan,
Zy sprake zo kon men de Duyvel bedriegen,
Als, als daar op komt sebyne de Maan.
Sy seyden adieu Strooye Jonker,
U Kleet en staat ons niet aan,
Sy trokken weer in het Bos het was donker,
Ik, ik kwam dan myn weg zoo gegaan.
Laast wiert een Boerinne bedrogen,
Die quam met Boter naer stee,
Sy riep ‘t is gout want ik zie ‘t voor myn ogen,
Al, al de Lieden lagten daar mee.
Zy heeft al haar Boter verloren,
Met wedden dat het was gout,
‘t Wyf heeft by honder duyst drommels gezworen,
Sy, sy strooy Jonker het is u fout.
‘k En sou sulk galon ook niet dragen,
Dat het niet waer om de poen,
Dees hovaerdy en kan my niet behagen,
Maar, maar ‘t is om de duyten te doen.
|
|