De nieuwe vermaakelyke snuyf-doos, zynde versiert met veelderley zoort van aardige en aangenaame gezangen
(ca. 1750)–Anoniem Nieuwe vermaakelyke snuyf-doos– AuteursrechtvrijStemme: Allon, allon valie qui valie &c.Sa komt al naar de mart gelopen,
Daar zult gy strooye Jonker zien,
Omringelt van wel hondert lien,
Die van zyn nieuwe Liedjens koopen,
Hy staat en pronkt als eenen Heer,
Syn kleet kost duysent gulden,
Of misschien nog meer.
Die my van veeren zien die zeggen
Siet daar een Heer die liedjens singt,
hoord eens hoe dat zyn bachus klinkt.
| |
[pagina 14]
| |
Laat hooren wat hy uyt zal leggen,
Waar komt den Liedsanger aan het gelt,
Dat hy zoo pragtig in de kleren is gestelt.
Als zy dan my komen wat naarder,
Sy zeggen hoe schynt dat zoo mooy,
Ten is parbleu maar haaver-strooy,
Ik dogte dat het was iet raarder,
Wien had zyn leven ooit gelooft,
Dat men met strooije boorden
Zoo ‘t gesigt verdooft.
Dan zeggen zy wel moe van weven,
U strooye boorden blinken braaf,
Gy staat als een Baron of Graaf,
Wat moet ik voor u liedjens geeven,
Hebje met Brulle-maison verkeert,
Waar hebje deeze mode van Galon geleert.
Als ik aanzie myn schoone kleren,
Met myn passement als goud zo schoon,
My dunkt ik ben een Graven Soon,
Of wel een van de grootste Heeren,
Ik en was nooit gekleed zo mooy,
Of schoon dat myn Galon
Maar is van Haver-strooy.
Als ik myn schoone Hoed bekeyken,
Met een Cockarden en boord daar op,
De hovaardy schiet in myn kop,
‘k En zou voor geenen Jonker wyken,
Maar voor een die ‘t Galon wel ken,
Sy zien wel dat ik maar
Een strooye Jonker ben.
Van strooye Jonkers vind men ‘er vele
die ‘t alles hangen aan den arm,
En sparent uyt den mag’ren darm,
| |
[pagina 15]
| |
Ik geef het liever aan myn kele,
Liedsangers hebben altydt dorst,
En daarom wil ik laven myne droge borst.
Myn kleet dat is naar myn behaagen,
Ten is nooit in Parys gezien,
Schoon dat daar zyn veel Edellien,
Hebben nooit zulk Galon gedragen,
In heel Parys men zoo geen weeft,
‘t Is Klaas den Stoelematter
die ‘t gevlogten heeft.
Schoon myn kleet styf staat van Galonnen
‘t Is al betaalt en niet geborgt,
Ik mag het dragen onbesorgt,
Met zingen heb ik ‘t gelt gewonnen,
Veel gaan met silver of goudt geboort,
Ik drage lieve strooy,
En dat my toebehoort.
Die boven staat veel pragt wil voeren,
Die wort gehouden voor een sot,
En ook van ieder een bespot,
Soo wel van burgers als van boeren,
Elk zegt dat boordsel staat hem wel mooy,
Maar ‘t waar hun meerder eere,
Droegen zy maar strooy.
Al is ‘t gout van groote waarde,
Om dat ‘t uyt verre lande komt,
nog is het strooy meer waart geroemt,
het draagt den beste Schat op aarde,
Goud kan men derven schoon ‘t is mooy
maar wien van ons zal derven,
De vrugten van het strooy.
Die hier aanziet myn schoone kleeren
En met myn strooye boorden lagt,
| |
[pagina 16]
| |
Die net en mooy zyn zonder pragt,
Segt hier u oordeel af myn heeren,
Of strooy niet eelder is als gout,
mits dat daar van moet koomen
‘s Menschen onderhout.
|
|