De nieuwe Mercker haringh-vanghst ofte het Monickedammer welvaren
(1697)–Anoniem Nieuwe Mercker haringh-vanghst ofte het Monickedammer welvaren– AuteursrechtvrijStemme: Waer is 't Fortuyn nu Ras,
ICk drinck de nieuwe most:
'k En vraegh niet wat zy kost
't Is my alleens als ickse drincken magh
Als ik de Lifde heb in mijn gelagh,
k vraegh niet wat sy doet,
Want haer gesich dat valt mijn veel te soet
't Is my alleens als ick aanschouwen,
Haer vriend'lijck gelaet,
Dat mijn seer wel aenstaet.
Haer Ooghiens als Christael,
Hebben my meenighmael,
Mijn ziel gequest en ieugdig hert doorwont,
En my gekost soo meenigh hondert Pont,
Haer borsjes lely wit,
Deeden my dickwils segge Liefste zit,
Doet my de eer mijn soeten Engel
Sit hier neer by my,
En laet ons wesen bly.
Heer Waerdt brenght ons hier ras,
Een vers ghewassen Glas,
En daer by nogh pot met Rinsechewijn,
Daer toe moet nog een schottel Suyker sijn
Brenght ons een Kartespel,
| |
[pagina 86]
| |
Want ick moet speelen met mijn Ysabil,
Maer deesen Fluyt eerst uytgedroncken
En daer na gespeelt,
Eer ons den tijdt verveelt.
Maer vriende ey deese Fluyt,
Moet gy eens drincken uyt,
Ter eeren van mijn soete herderin,
Dien ick als mijn eygen siel bemin,
Avons want ick begin,
Siet Cammeraet daer en is niet meer in,
Hout vast de Fluyt ick salse vullen
Set die aen u mondt,
Doet doch bescheijt terstont.
Als ick het spel bagin
So quam de moeder in,
En seyde Dogter met een grammen moet
Gaat uyt de Kamer voort op staende voet,
Ag moeder niet soo vreet,
Want aan u Dochter en geschiet geen leet;
Maar laat ons een weynig speelen,
Stoort u niet so seer;
Doet my dog deese eer.
Neen Jongman, 't is genoegh,
Adieu tot morgen vroeg
Maar neen Vrou moeder drinkt een roemer Wijn,
Sit wat by ons en laat ons vrolik zijn:
Neen Jongman ik moet gaen:
Maar neen Vrou-moeder eerst bescheyt gedaan,
Hout vast het Glas, wilt neder sitten,
lusteg eens getoest ? Warom so lang getoest.
Den Wijn klinkt in de kop,
men weet van geen staan op,
Geeft nog een pot, brengt nog een Biteroen,
Borveyers Perkels en nog een lamoen,
En nog wat suyker werk;
Want de wijn is Voor Isabel te sterk,
Dat soete kint en kans-niet drinken,
Dies so herden wijn,
| |
[pagina 87]
| |
Sy moet gesuykert zijn.
doen heeft sy 't my geboon,
Als toekomende soon:
maar siet (eylaas) 'k handet nooyt gepeynst,
Dat sy so dubbelt was en geveynst,
Ten was maar valsche schijn,
De reden die sy sprak al na de mijn,
En is dat niet een valsche vrouwe,
Die my soo verdooft,
En van mijn goet berooft.
O valsch fenynig hert,
Oorsake van mijn smart,
Wat hebt gy nu dat gy my hebt verraan,
Dat ik heb al mijn goet om u verdaan,
Had gy te voor geseyt,
Dat gy tot Trouwen niet en waart bereyt,
'k had afgestaan en u verlaten,
End' elders gevrijt,
Tot mijn meerder profijt.
Maar nu is het te laat,
Te volgen uwen raat;
En dan nog te volgen u Moeder s snode hert
Dat my n brengt in deese groote smart,
't scheen 'k was van u bemint:
Maar gij waart heel tot mijn verdriet gesint,
Ey, tog, hoe kost 't anders wesen,
Want soo d'oude song,
so pepen ook de jong.
Oorlof nu Isabel,
Verstaat mijn reden wel
In uwen mont en is niet eenen tant,
Of s'heeft mijn wel gekost een diamant,
Denkt wat de liefde doet,
Om uwen 't wil heb ik verteert mijn goet,
Om uwen 't wil so moet ik doolen ?
maar over denkt dien staat,
Daar gy my nu in laat.
EYNDE. |
|