De nieuwe Mercker haringh-vanghst ofte het Monickedammer welvaren
(1697)–Anoniem Nieuwe Mercker haringh-vanghst ofte het Monickedammer welvaren– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
Stemme: Als 't begint.
ICk ging lest wandelen door een Hof,
En dat al door 't bedoude lof,
Onder de groene bladen,
Daar sag ik de beesjes aan,
Hoe lieflijk dat sy paarden.
Ik sag lestmaal ook op een heck,
Geestelijk spelen beck aan beck,
Al van twee witte Duyfjes,
't Haentjen op het Hennetje sprongh,
En vatten hem in kuyfje.
Ik sag ook in een Landje mee,
Wat de Bock en 't Geytje dee,
En de Bock sprong op het Geytje,
Koeytjes loerden na de Stier,
Al in het Klaver-weytje.
'k Sag ook in een Vijver klaar,
Eentjes Swimmen by malkaar,
Met een so quam de Quartel,
Met een so bly gelaat,
Met een soo bly geschartel.
't Woortje met een so losen vond,
Schoot het Eentje in de grond,
Dan eens onder dan weer boven,
Met haar kuyfje in sijn beck,
En sijn hoofje opgetogen.
'k Sloeg mijn Oogen voor mijn neer,
Op der Aerden sag ik weer
Al van die kleyne Mieren,
Hoe sy paren paar aan paar,
'k Lagte om die arme Dieren.
Gy bent even wel een Mier,
En van 't alderkleynste Dier,
Soeckt gy ook mee te paren ?
Als een Maget wort gevryt,
Haar eer moet sy bewaren.
| |
[pagina 57]
| |
Als sy van haar eer is quijt,
'k Weet dat het haar dan wel spijt,
En wie sal haar eer betalen,
De Jongmans laggen om haar praat,
Sy laten haar dan dwalen.
Die dit lietje heeft gedigt,
't Was een quantje hy was wat ligt,
Tot Amsterdam ging hy zwieren,
Doe quam hy te sparendam,
En daar ging hy plazieren.
|
|