De nieuwe Mercker haringh-vanghst ofte het Monickedammer welvaren
(1697)–Anoniem Nieuwe Mercker haringh-vanghst ofte het Monickedammer welvaren– Auteursrechtvrij
[pagina 32]
| |
[pagina 33]
| |
Herder
HErderinnetje weest verblijt,
Met ten aangename tijt,
Komt wilt treden met Leander,
Lans de groene Claver Wey,
Wy sullen daar met malkander,
Vrolijk weese met de Mey.
Siet mijn over schoonste beelt,
Mijn Schapies zijn op het Velt,
Amoranta wil 't u spoeden,
'k Sal u Trouwelijk bystaan,
Ende u Lammers helpe hoede,
Daar de groene Bladers staan,
Herderinne.
Och mijn Herder weest te vrede,
'k Sal so datelijk met u mee,
Doet mijn Stalletje terstede,
Open laat mijn Schaapjes uyt,
Wy sullen dan samen trede,
Langhs het bors en Jeugdig Kruyt.
Herder
Komt mijn overschoon Godin,
Alder liefste Herderin,
Ik sal u behulpsaam weesen,
Soo lang als ik leven sal,
Komt mijn Engel uytgelesen,
Alhier in dit groene dal.
Herderinne.
Ras mijn Herder laat ons gaan,
'K sien mijn Schaepjes ginder aen,
Loopen ginder al onder malkander,
En noch zijnse ongetelt,
Staet my nu togh by Leander,
Want ik bender van ontstelt.
Herder
Herderin ontstelt u niet,
U en is geen leet geschiet,
Laet ons treden bey te samen,
En eens prate van de min,
| |
[pagina 34]
| |
Lieven Engel met betamen,
Och mijn soetste Herderin.
Sal ik u dan spreken aan,
Laet ons hier wat sitten gaan,
Onder deese groene linde,
Om malkander in het groen,
Mijn Ammorant mijn beminde,
Geven somtijs eenen soen.
Herderin en den Herder.
Herder gy bent soet van praat,
Lieste 't is u soet gelaat,
Die my dwinght myn Herderinne,
En die hier Spreken doet,
Komt dan waarde Engelinne,
Een kus op staande voet.
Herder
Och mijn Alderliefste Vrou,
Op 't belofte van ons trou,
Laat my op u rode wangen,
Met mijn lipjes raken gaan,
Och 't is alle mijn verlangen,
'k Bid u wilt my niet af slaan.
'k Wil mijn Herder metter spoet,
Helpen op de staande voet,
Lieven Herder uyt verkooren,
Ik geef u mijn Trou te pant,
Ach mijn weerde Ziel geboren,
Daar op geef ik u mijn handt
Titer nam terstont sijn Fluyt,
Ter eere van dees lieve Bruyt,
En hy speelde met maniere,
En gaf somwijls een lonk,
't Mucijk songh tiereliere,
Dat het door de velde klonk.
|
|