Het nieuwe gevondene Makrollitje ofte Clioos hernieude cyter
(1678)–Anoniem Nieuwe gevondene Makrollitje ofte Clioos hernieude cyter, Het– AuteursrechtvrijVoyse: Bocxvoet.
Amsterdamse straten wat krilen die tans
Van Nooren en Mooren,
Van Brit en van Frans,
Van Moffen en Knoet,
En ’t Sweedse gebroedt,
Specken en Walen pots michel en Hans.
Wat maekt het gespuys by nagt geswier,
Hoe blincken en klincken
Harnas en rapier;
Daer stort’er een neer
Van Riardes geweer,
Door duyvel, dood, door donder en vier.
Hier onder ’t geschaduw in eensaemheyt
Kackt Pleuntje, Een seuntje,
Mijn Joncker sijn Meyt
Haer maeghdom ter neer,
En send het om veer;
Dus wort het geheim niet wijt uytgebreyt.
Tochtighe Duyfje, en rippige Leen,
Die wrongen, En drongen
Te lijdigh by een;
Ja waren soo groen,
En ’t lief kreegh een soen.
Hy streelde de Meyt van boven tot beneen.
Wat yver doet Joris om Maghdaleen?
Te sluypen, Te kruypen
Op hand en op teen;
Hy kust met getreur
De ringh van de deur,
Ja wringht hem schier door het sleutelgat heen.
| |
[pagina 83]
| |
De beelden soo vast van Nobis kroegh,
Daer sitten en kitten
Laet ende vroegh.
’t Komt door een abuys,
Al rollende t’huys,
Of een gebuer die willigh hem droegh.
Den treyn der fielen is wacker in ’t veld,
Men reeckent, Noch teeckent
Daer noyt voor een spelt:
Ick noem hem een boef,
Die dus nam sijn proef
In ’t meten sonder el, en dingen sonder gelt.
|
|