Een nieuw lied van een vriendelyke dochter uit Zeeland(ca. 1800)–Anoniem Nieuw lied van een vriendelyke dochter uit Zeeland, Een– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 3] [p. 3] Een nieuw lied Of de bedroogen minnaar of de matroos van Fortuin. Op een Vrolyke Wys. 1. Komt vrinden hoort eens raare kuure, Van een Mattroosje van Avantuure, Kwam van een verloore rys Van het Schipje Roderdys, Dat hy had aan de Caap verloore Waar zyn Fortuin nu was geboore, Door het zwieren al van de nagt Dat heeft hem tot een staat gebragt. 2. Hy lag in een stoep te slapen. Daar hoorden hy twee liefjes praaten, Van de minne kozery, Hy bleef liggen wel op zyn zy: Hy hoorden al haar zoete woorden, Hoe deeze twee malkaar bekoorden Door 't genieten al van een Soen Beloofde zy hem zyn wil te doen. 3. Als myn Oudertjes zyn te slaapen, Wilt u tyd niet staan vergaapen, Maar dan wagt maar op de straat, Tot de Klok van twaalf slaat; Dan zal ik myn deur opsluiten, Wilt 'er stil van binnen in kruipe, Trekt dan maar u schoentjes uit Dan maakt gy 'er niet veel geluit. 4. Hy zei myn liefje myn welbeminde, Hoe zal ik 'er u bedstee vinden? Want ik ben hier onbekent, Als gy ook wel denken kunt, Want men mag geen kaars opsteeke, Anders waaren wy in 't gebreeke, Want u ouders byde gaar Zouden ons worden gewaar. 5. Zy zei myn liefje myn wel beminde, 'k Zal aan de klink een lyntje binden, Volgt dan maar u Regter hand Dat zal u brengen aan 't Ledikant; Gaat onderwyl een glaasje ligte, Ik zal het alles zeer wel verrigte, Als myn oudertjes zyn na bed, dat ons niemand dan belet. 6. Als deze twee haar afscheid naamen Met veel zoentjes na betaamen, Op haar af gesprooke woord Maar de vos die alles hoord; die heeft zyn tyd niet staan vergaapen Maar gewagt om niet te slaapen, Hy wagte wel op de straat, Tot de klok van twaalf slaat. [pagina 4] [p. 4] 7. de klok sloeg twaalf na begeere Hy kroop met zyn bepekte kleere, Aan den durpel van het huis; dog hy hoorde geen gedruis: Maar wynig tyd was het geleede, Of zy kwam vlugtig naar benede, Op haar bloote voetjes veur, En zy opend hem de deur. 8. Hy ging binnen in der muiten En terstond de deur toesluiten, Voelden hy met zyn rechterhand daar hy straks dat lyntje vand; de schrik heeft hem het hert bevange Hy was vol vrezen en verlangen, Hy dagt hier is galg en rad voor myn Of gekleed als een Captyn 9. Hy was gehouwen en geslagen, hy dagt ik zal dog die kans maar wagen Volgden 't lyntje met zyn hand dat bragt hem aan 't Ledikant, en heel gezwind ging hy hem ontkleden Hy smeet het voor de bedstee neder Sprong by haar op 't Ledikant daar zy hem met liefden ontfangt. 10. Maar wynig tyd was het geleeden Of haar beminde kwam ook beneede, Stond met oogen vol getreur, Kwam voor een gesloote deur, Hy stond met traanen wel in zyn ogen Hy zag wel dat hy was bedroogen; Hy zworf den heelen nagt op straat daar zyn lief lag in het vermaak 11. Maar als Aurora gaf haar luister En de Zon verdreef het duister, Zag zy dat zy was mislyd Waarom zy elendig schryd; Riep moord en brand met droevig schryen dieven dieven wilt my bevryen, Vader en Moeder help myn voort; Eer dat ik hier word vermoord. 12. Vader en Moder kwammen boven, Zagen dat zy was bedroogen, Vonden daar zyn bepekte goed dat hy was een armen bloed; Sprak vrient hoe bent gy hier gekomen Hy sprak met traanen wel in zyn oogen Van de deur het lyntje lang Tot hier op het Ledikant. 13 de Vader heeft 't 'er uit gekregen, Sie zoo hebt gy hem de weggeweezen Waar door dat je nu bent onteerd En verlooren hebt uw eer; Maar gy zult hem dog ook trouwen, En voor [die man altyd] houwen, Als hy is een eerlyk man Hy myn dat bewyzen kan. 14. men liet hem aanstonds kleeren maaken Nodig tot de Huwelyks zaaken, En men stelden hem in 't gewaat Trots een Koopman van zyn staat; Oorlof gy Seeluitjes uitverkooren hebt gy uw schip door storm verlooren Geeft u maar tot zwieren uit dan krygt gy 'er een ryke Bruid. EYNDE. Vorige