Een nieu Guese liede boecxken
(1576)–Anoniem Een nieu Guese liede boecxken– Auteursrechtvrij
[Folio 114v]
| |
Op de wijse vanden xliiij. Psalm. Wy hebben gehoort, etc.Antwerpen Rijck,
O Keyserlicke Stede,
Niet ws ghelijck,
Ghy zijt nu heel in vrede
V Cooplien al
zijn al Capernaijten,
Dies Godt v sal
Jnden Afgront versmiten:
Tyrus heeft noyt ghedaan,
Tgheen dat ghy hebt bestaen,
Nochtans ist wel versoncken:
Sydon quaet en verwoet
En heeft noyt Christen bloet
(Ghelijck ghy doet) ghedroncken.
V Tyrannye
Sal die niet haest cesseren:
Verraderye
Sietmen in v regneren:
V Pastoor boos
Van onser Vrouwe Kercke,
Met een Wijf loos
Leght zijn valscheyt te wercke:
Symon is hy genaemt,
Dat Wijf is wel befaemt,
Sy heet langhe Margriete,
| |
[Folio 115r]
| |
De Secten Jesuwijt,
Die daer brenghen altijt
Gods kinders in verdriete.
Dit valsch Wijf ghinck
Met een dobbelen gronde,
Een ouderlinck
Groette sy met den monde,
Segghende: Vrient
Mijn gheest is seer verslaghen,
Goedt raet my dient,
Hoe ick God mach behaghen:
Ons Paep die vuyl Catijf,
Verdruct my arme Wijf,
En ghy weet doch de waerheyt,
Hoord ick eens arme schaep
V dienaers met den Paep,
Mijn herte voer wt swaerheyt.
Christoffel cloeck
Draghende Christum binnen,
Heeft sulck versoeck
Aenghenomen wt minnen,
Tweemael dispuyt
Hadden sy met hen beyden:
Die Paep den druyt
Moeste met schanden scheyden,
Doe heeft dat wijf gheseyt,
Die Paep my niet meer greyt:
Vrient ick wil v aencleuen,
Stelt my een ander dach,
| |
[Folio 115v]
| |
Datmen v hooren mach,
Jck soecke deewich leuen.
Daer wert ghestelt,
En een dach toe vercoren,
Maer twiert vertelt
Den Marckgraef van te voren,
Dat hy alsdan
Neerstelick waken woude,
End volghen an,
Daer dat wijf ingaen soude:
Den tweeden Julij vroech,
Smorghens alst sesse sloech,
Christoffel cloeck van daden,
Quam daer als Predicant,
Dat Wijf gaf hem de hant,
End heeft hem so verraden.
Want Corts daer naer,
Quam de Marckgraef bloetgierich
En ving aldaer
Den Herder goedertierich,
En leyd hem stranck
Opt Steen, met veel tormenten
Op den Pijnbanck
Vraechd hy na zijn Adherenten:
Christoffel onuersaecht
Sprack: Wat ghy my oock vraecht?
Vraecht my na mijn Ghelooue:
Christum heb ick bekent,
Voor wien ick hier present
Gheue mijn Lijf ten rooue.
| |
[Folio 116r]
| |
Tvyerschaer sloot toe
Daermen hem ginc verwijsen,
Christoffel doe
Seyde niet om volprijsen:
Heer Schoutet, ghy
Moet t Recht niet corromperen,
Oft ick wil dy
Voor Godt gaen appelleren:
De Schoutet seer confuys
Riep, Leerde ghy noyt thuys?
Jn Bosschen end Velden mede?
Och Ja ick, sprack hy, Godt weet,
End my is oock seer leet
Dat ickt niet meer en dede.
De Schoutet quaet
Wilde sulcks van hem keeren
Met s Conincks Placcaet
Maer Christoffel vol eeren
sprack tot henlien:
TPlacaet gheeft v gheen voordeel,
Dat sult ghy sien
Als ghy sult staen voor d'Oordeel:
Als die Basuyn sal slaen
Om loon na werck tontfaen,
Dexcuse wert seer sober,
Dus als Christoffel bleef,
Men vierensestich schreef,
Den vierden van October.
Als hy ter doot
| |
[Folio 116v]
| |
Sijn Offer sou volbringhen:
Wt dieper noot
Sachmen de Broeders singhen:
De Schoutet sprack:
Tsa Beul haest uwe sake,
Die hem doorstack,
Daer hy stont aen de stake.
Als tgemeen volck dit sach,
Het liep sonder verdrach,
En smeten som met steenen:
Maer t Schaepken bleef vermoort,
Verbrant en dan versmoort,
Jst niet wel te beweenen?
Neemt dit voor danck
Heylighe Godts Ghemeynte,
Godt sal eer lanck
Aensien uwe vercleente,
Ende Babel
Met sweert zijns monts verdommen,
Oock sult ghy snel
By hem int Rijcke commen.
Dus ghy Ministers coen,
En swijcht tot gheen saysoen,
Opbout Gods Kercke schoone,
V Mondt sy een Trompet,
Om te leeren Gods Wet,
So crijcht ghy sleuens Croone.
|
|