Nieu dubbelt Haerlems lietboeck, ghenaemt den laurier-krans der amoureusen(1643)–Anoniem Nieu dubbelt Haerlems lietboeck, ghenaemt den laurier-krans der amoureusen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende T'samen-spraeck tusschen Een Koninck ende Harderinne, Stemme: On die portot qui vous & un, etc. K AY! schoone Nimph Aensiet een machtigh Coningh, Knielt voor u soete Beelt, En biet u aen syn staet, Rijc en kroning: Wt Monarchy geteelt: Slechs voor een lieve kus van uwe lipjes, Vergunt, op dat mijn brant verkoel, Vergun dat ick u Borsjes voel Haer roode tipjes. H. Ick ben een Maeght, Een slechte Schaep-Hardresse: Mijn Rijckdom is mijn Vee: Mijn Ouders out die leerde my een lesse, En 'twas haer laetste bee: Gedenck, ach! kint waer van sijt gesproten Siet datje wel u schaepjes hoet, Ghy zijt voor Harders opghevoet, Niet voor de grooten. K. Ic sal u hooft een gouden kroon opsetten, En voeren doen een Staf, H. O neen, u kroon die sou mijn eer verpletten, En sinken doen int graf, K. Mijn groote prael Die sal u schandt bedecken, H. Och dat behoeden al de Goon, Dat ick sou om een Koninghs Kroon Mijn eer bevlecken. K. In mijnen Throon daer sult gy sijn [pagina 43] [p. 43] En heerlijck munten uyt, H. O neen, mijn lust int groene velt te leven En werden Herders Bruyt, En zijn een Coningin van vele schaepjes Een dichte Linde is ons Throon, Een Roose-crans met Bloemen schoon, Pronckt voor de Knaepjes. K. Wat geeft u 'tvelt ende dese boom-gewassen? Wat gaet gy Harderin Des morghens vroegh, Voor daegh, door dau, en plassen, Streckt liever niet u sin Te zijn omringt met Gout, en blanc gepeerelt Voort Velt een schoone Marmer-vloer: Een Koningh voor een lompen Boer, En pronck der Weerelt. H. Natuer die heeft, o Vorst doe sy my teelde Geen Kroonen toegevoecht, En nu fortuyn mijn geen gebiet me deelde Soo ben ick wel vernoeght, En sal opt velt, of int bosschagie woonen, In stille rust, en nedricheyt: Dus bid ick dat sijn Majesteyt Mijn wil verschoonen. K. Onnoosle maegt, hoe zijt gy so versteken Van weeldens soet aenschijn? H. Sijn Hoogheyt weet Eer ick mijn Trouw sou breecken Soo straft mijn Godt Iupijn, Want in mijn hart heb ic een lief vercoren, En aen hem die daer doort gheboomt Met zijn bewolde Schaepjes koomt: Mijn trouw' ghesworen. K. Wel gaet en blijft gy boerse herderinne Met uwen Boer in't Wout: Saeyt, Maeyt en Plant, En maeckt u kost te winnen Wanneer ghy zijt ghetrout. H. En gaet gy Koninc ic blijf int bosschagie, Gaet by u Juffers van het Hof, Versoekt die door u Coninghs lof Tot snoo Boelagie. Vorige Volgende