Nieu dubbelt Haerlems lietboeck, ghenaemt den laurier-krans der amoureusen(1643)–Anoniem Nieu dubbelt Haerlems lietboeck, ghenaemt den laurier-krans der amoureusen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Sal ick noch langher in heete tranen] Voys: Soud ick mijn Paerde. SAl ick noch langher in heete tranen, Getuygen van mijn harts verdriet? Mijn droevigh aenschijn moet te bane: Sonder dat ghy myn hulpe biet, Sal mijn jonck hart// smooren in smart? Sal mijn jonc hart in sijnen brant vergaen Eer de Tong sijn lijden sal doen verstaen? Twee Iaren sijnder nu al verstreecken Dat ick om u verteer mijn bloet: Ick heb u dickmael wel gheleecken, By een wel-ruyckend Roosje soet: En dat met pijn// gepluckt moet zijn, En dat int eerst sijn scherpe doornen toont Maer in het leste lieffelijcken loont. Doen ick u eerst begon te Minnen, Doen waert gy maer een knopjen groen: 'tWelck door de Son eerst sou beginnen Zijn Purper Bladeren op te doen: En dat ontsloot, Meer Groen als Root, 'tWas my een vreught als ick't somwijl aensagh, Hoe een rijp hart in haren boesem lach. Nu is u Roosken al ontloken, Den Haeghschen Tuyn tot een cieraet, Den Hemel milt heeft u begoten Met deught en schoonheyt delicaet: Het schoon ontluyckt// is tijt gepluckt, Maer wat baet my dat gy in schoonheyt Bloeyt? Met u schoon Lief is mijn Ionck hart vermoeyt. [pagina 24] [p. 24] Ick heb ghewacht na u ontluycken Niet sonder diepe hoope swaer: Om u Roosken noch eens te plucken, De tijdt viel my wel duysent Iaer: Maer nu u blaen// meest zijn ontdaen, Nu het alleen aen u goetheyt ghebreeckt Voel ic hoe schaerp dat uwen doren steeckt. Voorwaer ick vind my heel bedrogen, Doen ick u aenschijn klaer aensagh, En met schaemroot wert ick doortogen Doen ghy my saeght heel onverdacht: Ick dacht wist gy, wat dat ic ly, Ic dacht dat gy 'twel uyt men voorhooft saegt Hoe mijn jonc hart u altijt liefde draegt. Adieu Princes, ick hoop te sterven In mijne Ieught, noch vars bedout, Dat waer de doodt te mogen erven, De vreughde die ghy mijn onthout: Als ick ben doot// door liefde groot, Als ick ben doot, so denckt in uwen sin, Of ick't verdien om dat ick u bemin. Vorige Volgende