Het nieuwe Princesse liedt-boeck
(1682)–Anoniem Het nieuwe Princesse liedt-boeck– AuteursrechtvrijOf het Haeghse spelde-kussentje, bestoocken met schoone nieuwe luyeren, kapproen ende kraecke-beentjes, midtsgaders het Amsterdams Volewycks-schuytje
En hy wilt nu al aen de Meyt,
Hoe wel om hem de Dop noch leyt
Ick sie wat Katten teelen voort
Dat wil de Muys al mee aen boort.
Wel Vrient dit Kallef eens bekijckt,
En seght mijn eens wien hy gelijckt,
Nau is hy quijt geraeckt de Slab,
Want om zijn Mondt hanght noch de Pap.
| |
[pagina 67]
| |
Veel soeter als honingh,
Eens drucken met lust,
Ach doet mijn doch verschooningh,
En hout u gerust.
Dat meught ghy wel laten,
Maer wilt gy wat praten,
Daer toe soo geef ick u konsent
Dewijl ick u kent,
Maer om mijn te kussen,
Swijght daer vry van stil,
Daer van en sal u lusten,
Niet hebben sijn wil.
Hoe praet gy mijn Liefje,
Gy sijter een diefje,
Die mijn liefd’ gestolen heeft,
Ick Bid u mijn geeft,
Een minsten een Teecken,
Van weder-min,
Laet mijn dit niet ontbreken,
U dienaer ick bin.
Wegh, wegh, met u vleyen
Gy sult niet gedyen,
Wat lelt gy mijn al aen het oor,
Gy hoeft geen gehoor,
Van mijn te verwachten,
Noch boeten u lust,
Daerom keert u gedachten,
En hout u gerust.
Ick sal u ver-eeren,
En meer Estimeeren,
Als al het goet van deser Aerd,
Ach Liefje bedaert,
En hout u te Vrede,
Mijn Liefste seer soet,
Ontfanght mijn Trou op heden,
Bidt ick met ootmoet.
Wel wat sal het worden,
Seght drooge Iorden,
Vertreckt vry dadelijck van my,
Of maelt u de Key,
Gaet wilter eerst leeren,
U Ambacht ter deegh,
| |
[pagina 68]
| |
Eer ghy komt prensenteeren,
U Trouw met een veegh.
Loopt spijtige Nelle,
Gy sult my niet quelle,
Ick heb den bruy van al ’t gevry,
‘k Set de Liefde aen een zy,
Want ik’er gedwongen,
In ’t minste niet ben,
‘k Ben geen Schoen-lappers Iongen
Die sijn Ambacht niet en ken.
Stijf zijt g’in u kaken,
En slap in u saeken.
Daerom soo keert vry met een snap,
En Eet eerst wat Pap,
So lang tot gewassen,
U knevels eerst zijn,
Dan zal ’t u beter passen,
Gelooft het mijn.
‘k Zal ’t u niet meer vragen,
Ick Win alle Dagen,
Tien stuyvers dat en is geen Sant,
Dat heb ick kontant,
‘k Zal noch wel een vrijster,
Bekomen na wens
En hout u niet so bijster,
Al van een Mens.
Ey wilt dan gaen treden,
En hout u te vreden,
Voor mijn loopt gy een blauwe scheen,
Sa rept u gaet heen,
Want ’t geen gy kunt winnen,
Dat meught gy wel op,
Ik geef u wilt versinne,
Van nu aen de Schop.
Ey lieve mijn sloofje,
Al stoot ik mijn hoofje,
Ick sal ’t u niet meer houden veur,
Ick hebber de keur,
Een Ionckman mach ’t vragen,
Daer ghy wachten moet,
Tot een u komt opdragen,
Zijn Liefde met spoet.
|
|