Het nieuwe Princesse liedt-boeck
(1682)–Anoniem Het nieuwe Princesse liedt-boeck– AuteursrechtvrijOf het Haeghse spelde-kussentje, bestoocken met schoone nieuwe luyeren, kapproen ende kraecke-beentjes, midtsgaders het Amsterdams Volewycks-schuytje
Voys: Pholy Femus aen de Strande,Schoonste van de Velt-Goddinnen
Die mijn Sinnen,
| |
[pagina 63]
| |
Hout gestadigh vast in bant,
Laet mijn eens u Gunst verwerven,
Na dit zwerven,
Of Leander raekt van kant.
| |
[pagina 64]
| |
Herderin.
Wie komt hier ruste storen, Laet eens horen,
Wel Leander soete Knecht,
Sout gy om een Maegt u sinnen,
Laten winnen, Dit doch beter overleght.
Herder.
Alder schoonste Beelt op Aerden
En mijn waerden, Uytgelesen Herderin,
Wilt u over my ontfarmen, En Eerbarmen,
Want mijn Hartjen Brant van min.
Herderin.
Hoe sou ik Barmhertig wesen,
‘k Heb voor desen, Van u Min geweten niet,
Ick bestont u nu te vleyen, Gy sout dreyen,
En dan was ick in 't verdriet.
Herder.
Eerder sal de Son verandere, Als Leandere,
Sijne Min verbreken sou,
Eerder sal de Duyn en Zanden,
Staen te Branden, Neen Leander is te trou.
Herderin.
Zegt wat heeft u dog bewogen
Droogt u Oogen, My te minnen daer ik ben,
d’Alderminste van de Werelt, Niet Bepeerelt,
En geen minne treken ken.
Herder.
U Deugdrijke wijsen Zeden, En u Leden,
Zijn veel schoonder als Albast,
En u Roo Korale Lipjens, Zijn de Klipjens,
Die mijn Zieltjen houden vast.
Herderin.
Is dan spotten u behagen, Wilt vry klagen,
Al mijn minne is gedaen,
Want gy sult mijn so niet stelen, Met u strelen,
Wilt vry op een ander gaen.
Herder.
Og hoe schreyt mijn ziel elendig, Nu inwendig
Och verkeert u wreet gemoet,
Of ik sal voor eeuwig quijnen, En verdwijnen,
In een bracke Tranen vloet.
Herderin.
Wilt gy my dan eeuwigh houwe,
Voor u Vrouwe, So laet alle droefheyt af,
Ick sal u mijn gunste Tonen, En belonen,
Blijtschap voor het Treurigh Graf.
Herder.
Wilt dan Lief mijn Trou aenvaerden,
| |
[pagina 65]
| |
Kleyn van waerden,
En daer toe noch het getal,
Van wel Hondert Duysent kusjens,
Soete lusjens, Die ick mijn Engel geven sal.
Herderin.
Komt dan Lief en uytgelesen,
Son gepresen,
Ick Offer mijn reyne schoot,
En daer toe mijn ziel en sinnen,
Die u minnen, tot het eynde van mijn doot.
Herder.
Komt nu Herders Meysjes alle
Uyt het Dalle,
Vlecht nu kransen het is tijt,
Boompjens, Bloempjes, Klaverweyden
Dorre heyden,
Weest al t’saem met my verblijt.
Laet ons Beesjens nu gaen asen,
Vrolijck Grasen,
Maeckt haer kooytjes fraey en net,
Want nu sal ick met Lesander,
En geen ander,
Treden op het Echte Bedt.
|
|