Het nieuwe Princesse liedt-boeck
(1682)–Anoniem Het nieuwe Princesse liedt-boeck– AuteursrechtvrijOf het Haeghse spelde-kussentje, bestoocken met schoone nieuwe luyeren, kapproen ende kraecke-beentjes, midtsgaders het Amsterdams Volewycks-schuytje
[pagina 24]
| |
Op een aengename Voys.
RYst uyt den slaep schoon Herderin,
Aurora die komt ons ontwecken;
Rijst uyt den slaep mijn schoon Vriendin,
Wy moeten t’samen in ’t velt gaen trecken.
Herderin.
Wel wie hoor ick al voor mijn deur
My roepen in de middernachten,
Ist eenen Herder of een Monseur
Die my soo vroegh hier komt ontwaken?
Herder.
Och neen mijn schoone Silvia,
’t Is Coridon uwen Beminden;
Komt Liefste, want het wort te spa,
Laet ons gaen treden onder de linden.
Herderin.
Ach Coridon, waer wilt ghy gaen?
Ick sie de Lucht is noch vol Sterren;
Wat maeckt ghy soo vroegh op de baen?
Want den dagh is noch veel te verre.
Herder.
Wel hoe mijn schoone Engelin,
Myn Schaepjens zijn al aen het weyden;
Sa spoeyt u wat mijn Herderin,
Om uwent wil sal ick wat beyden.
Herderin.
Wel is het waer, ach Coridon!
Ick sal haest op de been wel wesen;
Ia Lief, mijn waerde, mijn schoone blom,
De Zon is al lanck op geresen.
Herder.
Sa komt mijn schoone Herderin,
Ick sal u Schaepjens gaen ontsluyten,
Ick salse drijven te veldwaerd in,
Om te gaen plucken de groene kruyden.
Herderin.
Wel Coridon, ay toeft noch wat,
Ick moet mijn malen gereet gaen maken,
Dan sullen wy al langs dit pat
| |
[pagina 25]
| |
Ons Schaepjes drijven en vreugde rapen.
Herder.
Wel Lief ick bid u toeft niet langh,
Den Nachtegael begint te singen,
Al door sijn schoon en soet gesangh,
Mijn hert van vreugt begint te springen.
Herderin.
Sa Coridon laet ons met vreught
Ons Schaepjens in het velt gaen leyden;
Ach laet ons treden gaen met deught
Al langs de groene Klaver-weyden.
Herder.
Ach Lief mijn schoone Silvia,
Sa komt mijn soetste Engelinne,
Och ontfanght my in u gena,
Laet ons gaen spreken van de Minne.
Herderin.
Coridon is dat u gedacht’,
Mijn aen te spreken van de minne,
Ghy zijt voorwaer niet wel bedacht,
Ick ben te jongh een Harderinne.
Herder.
Wel Lief ick bid u weest gerust,
Laet my u foetjens eens genaken,
Dat ick u geve eenen kus,
En dat al op u rooder Kaken.
Herderin.
Ach wat sal ’t zijn, ach Coridon,
Als ghy een kusjen hebt gegeven,
Het sal verdwijnen als de Son
Die over ons hier komt geschenen.
Oorlof ghy Herders in het groen.
Leeft soetjens met u Herderinne,
Geeft met het aengenaem saysoen
Malkander eenen kus van minne.
| |
|