Het nieuwe Princesse liedt-boeck
(1682)–Anoniem Het nieuwe Princesse liedt-boeck– AuteursrechtvrijOf het Haeghse spelde-kussentje, bestoocken met schoone nieuwe luyeren, kapproen ende kraecke-beentjes, midtsgaders het Amsterdams Volewycks-schuytje
[pagina 26]
| |
Voys: Karel Koningh van, &c.
Joncker.
WEest over-schoon Harderin gegroet,
Liefste die mijnder ontstelt mijn bloet,
Mocht ik’er mijn liefde doen blijcken
Aen u schoon Engelin,
Ghy soud’er het vonnis strijcken
Dat ick’er geen ander min.
Herderin.
Dees Iongmans zijnder altijt gewoon,
Sy spreken in ’t vryen woorden schoon,
Een Dochter moet het niet achten
Ionckers los gevry,
Want alle hun minnen en klachten,
Zijn vol bedriegery.
Joncker.
Schoon Lief wel meynt gy dat ik u vley,
Of dat ick u tot schand’ verley?
Mijn Engel ick salder u trouwen,
Mijn hoop, mijn troost, mijn al,
En maken van u een Vrouwe,
Alhier op het Aertsche dal.
Herderin.
Mijn Schaepjens sal ick verlaten niet,
Die ghyder in ’t veldt daer weyden siet,
Want al mijn hartjes vermaken,
Dat is by haer in ‘t velt,
Mijn Lammeren moet ick waken,
Sy loopen daer ongetelt.
Joncker.
Schoon liefje later u Lammerkes staen,
Laetse eens aen der heyde gaen,
Een Kroontje moet gy’er noch dragen,
Van fijn Ducate Gout,
En ryen in een Koets-wagen,
Verlaten dat groene Wout.
Herderin.
In een Koets-wagen rijd ick niet,
Noch ‘k wilder geen Kroon die gy’er mijn biet,
| |
[pagina 27]
| |
Een Kroon van groene Blaren,
Met Blommekens gepalleert,
Die stel ick op mijn Hayren,
Den Harder die flatteert.
Joncker.
Verlaet u Harder, en gaet met my,
Ick salder u kleeden gaen in het Zy,
In een Palleys sult ghy woonen,
Met Kamers rijck beset,
Daer sal ick u vrientschap toonen,
Uyt liefde mijn schoon Bruynet.
Herderin.
‘k Leef veel geruster in mijn koy,
Als men hier bedeckt met stroy,
Ach! Ioncker ick moet u bedancken
Van al uw kortesy,
Want alle die Hofze rancken,
En deugen doch niet voor my.
Joncker.
Schoon Lief wel blijft gy dan in ’t velt,
Daer u den Vyandt soo ontstelt,
Ghy siet’er den Huysman vluchten,
Sijn Huys wert afgebrant,
De Harderinnetjens suchten,
Ach! Liefje geeft mijn de hant.
Herderin.
Ik bid u Monsieur mijn niet meer vraegt,
Want geenen Ioncker mijn behaegt,
Ick wilder veel liever gaen doolen,
En leven in ’t verdriet,
Als gaen by Ionckers ter schoolen,
Die mijnder gelijcken niet.
Joncker.
Adieu dan spijtige Harderin,
Adieu mijn over-schoon Vriendin,
Moet ick u Schoone haten,
Ach wat een pijn voor mijn,
Soo sal ick noch blijven roemen,
Dat ick’er u vrient sal zijn.
EYNDE. |
|